ECLI:NL:RBDHA:2019:9384

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
09/777067-18, 09/817096-19 (herstel)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Meervoudige behandeling van drugshandel en wederspannigheid met herstelvonnis

Op 11 juli 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de jeugdstrafzaken van een verdachte, geboren in 2001, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten van drugshandel en wederspannigheid. De rechtbank heeft de verdachte in twee zaken (parketnummers 09/777067-18 en 09/817096-19) veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs, het verkopen en voorbereiden van drugshandel, en het verzetten tegen de politie tijdens zijn aanhouding. De feiten vonden plaats in Gouda tussen 2017 en 2019, waarbij de verdachte op verschillende momenten drugs heeft verhandeld en zich heeft verzet tegen de politie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in totaal 3,4 gram cocaïne en 6,4 gram heroïne in zijn bezit had, en dat hij zich in verschillende periodes schuldig heeft gemaakt aan drugshandel. De rechtbank heeft de verdachte een jeugddetentie van acht maanden opgelegd, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden ter begeleiding van zijn re-integratie. De uitspraak is gedaan in tegenspraak, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben toegelicht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie grotendeels gevolgd, maar heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van begeleiding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/777067-18; 09/817096-19 (t.t.g.)
Datum uitspraak: 11 juli 2019
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft dit vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres] ,
nu preventief gedetineerd in [naam 1]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de zittingen van 11 februari 2019, 8 april 2019, 25 april 2019 en 27 juni 2019.
De officier van justitie in deze zaken was mr. N. Bakker en de raadsman van de verdachte
mr. R. Heemskerk, advocaat te Den Haag.

2.De tenlastelegging

Er zijn twee verschillende dagvaardingen tegelijkertijd behandeld.
Op de – gewijzigde – dagvaarding 1 (09/777067-18) staat kort gezegd vermeld dat de verdachte wordt verweten dat hij opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad, drugs heeft gedeald, voorbereidingshandelingen daartoe heeft gepleegd en zich heeft verzet bij zijn aanhouding.
Op dagvaarding 2 (09/817096-19) staat kort gezegd vermeld dat de verdachte wordt verweten dat hij samen met een ander of anderen opzettelijk drugs aanwezig heeft gehad en/of vervoerd, dat hij samen met een ander of anderen drugs heeft gedeald en daartoe voorbereidingshandelingen heeft gepleegd
Deze feiten staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage 1 deel uitmaakt van dit vonnis.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de op dagvaarding 1 onder 1, 2, 3 en 4 vermelde feiten en de op dagvaarding 2 onder 1, 2 en 3 vermelde feiten, wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Ten aanzien van dagvaarding 1, feit 2, blijkt wat de officier van justitie betreft uit de bewijsmiddelen onvoldoende dat tussen de herfst in 2017 en april 2019 ook sprake is geweest van dealen door de verdachte, waardoor zij wel uitgaat van de lange tenlastegelegde periode, maar met een korte onderbreking.
De officier van justitie gaat bij de feiten 1, 2 en 3 op dagvaarding 2 niet uit van de alternatieve lezing van de verdachte dat de in de auto gevonden drugs van [naam 2]
of iemand anders (nu de auto niet op de naam van [naam 2] staat en de auto ook door anderen werd gebruikt), maar in elk geval niet van hem, zijn. Zij acht dit niet geloofwaardig, vanwege de onderzoeksresultaten van de telefoons van de verdachte (met belastende gegevens) en [naam 2] (waar niets belastend op is gevonden) alsmede de verklaringen van de [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] .
De officier van justitie merkt daarbij nog op dat het feit dat deze drie personen drugsgebruikers zijn, op zichzelf niet maakt dat zij onbetrouwbaar zijn. Zij gaat er verder vanuit dat de verdachte deze drie feiten alleen gepleegd heeft en vordert steeds vrijspraak van het onderdeel “medeplegen”.
Zij heeft de onderbouwing van haar standpunt op schrift gesteld en aan de rechtbank overgelegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat de verdachte heeft bekend feit 1 van dagvaarding 1 te hebben gepleegd en dat dit ook bewezen kan worden, nu uit het rapport van het NFI is gebleken dat het inbeslaggenomen materiaal cocaïne en heroïne is.
Wat betreft feit 2 van dagvaarding 1 heeft de raadsman primair vrijspraak bepleit, aangezien daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De verklaringen van de [getuige 4] , [getuige 1] en [getuige 5] kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt. [getuige 4] heeft aangegeven de verdachte niet te kennen en niet van hem te hebben gekocht.
[getuige 1] heeft verschillend verklaard over de perioden waarin hij drugs bij de verdachte zou hebben gekocht. In zijn eerdere verhoor in de zaak met parketnummer
09/777067-18 heeft [getuige 1] verklaard een jaar bij verdachte te hebben gekocht, terwijl hij in zijn verhoor in de zaak met parketnummer 09/817096-19 heeft verklaard maar twee maanden bij hem te hebben gekocht. Daarbij zegt [getuige 1] niets over de eerdere periode waarin hij heeft gekocht of dat hij al eerder over de verdachte heeft verklaard.
[getuige 1] heeft voorts baat bij het niet aanwijzen van zijn eigen dealer.
De verklaring van [getuige 5] voegt inhoudelijk onvoldoende toe aan het bewijs en hij is zoals de verdachte ook heeft aangegeven vanwege het feit dat hij een drugsgebruiker is, onbetrouwbaar.
Subsidiair, indien de rechtbank toch tot een bewezenverklaring komt, moet de begindatum van de ten laste gelegde periode worden aangepast. Vanwege de verschillende verklaringen van [getuige 1] over de perioden waarin hij drugs zou hebben gekocht, is niet overtuigend bewezen dat dit al op 1 juli 2017 het geval zou zijn geweest. Op basis van de telefoonhistorie kan hooguit als start van de tenlastegelegde periode augustus 2017 worden genomen.
Ten aanzien van feit 3 van dagvaarding 1 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Feit 4 van dezelfde dagvaarding kan volgens de raadsman wettig en overtuigend worden bewezen, nu er twee op ambtseed opgemaakte verklaringen van politieagenten in het dossier zitten.
De raadsman heeft ten aanzien van dagvaarding 2, feit 1, vrijspraak bepleit. Hoewel in de inbeslaggenomen auto waar de verdachte zich voorafgaand aan zijn aanhouding bevond een hoeveelheid drugs is gevonden, is er geen bewijs dat dit van de verdachte was. De verdachte ontkent dat de drugs van hem waren, hij weet niet van wie de drugs wel waren en bij de fouillering zijn er ook geen drugs bij de verdachte zelf aangetroffen. Voorts was de auto niet van hem en kan hij ook niet verantwoordelijk worden gehouden voor wat er in de auto gevonden is. Dat [naam 2] heeft verklaard dat de verdachte iets over de Opiumwet zou hebben gezegd is te weinig om de verdachte aan de drugs te linken.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 van dagvaarding 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van het onderdeel “medeplegen”. Daarvoor is partiële vrijspraak bepleit.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging.
Dagvaarding 1 [1] :
Feiten 1, 2 en 3:
Op 30 oktober 2018 in de avond reed de verdachte op een scooter [2] op een fietspad in Gouda, terwijl hij daar volgens de verbalisanten op de rijbaan hoorde te rijden. De verdachte gaf geen gevolg aan een stopteken van de politie en na een achtervolging is hij aangehouden. [3] Onderweg naar het politiebureau in Gouda werd de verdachte meerdere keren gebeld. Tijdens de fouillering werden in zijn schoudertas en een van de meerdere broeken die hij aan had, bij zijn kruis plastic zakjes witte en bruine bolletjes (in totaal 59) [4] aangetroffen. In zijn tas zat verder een kleine agenda met verschillende namen en daarbij bedragen met euro tekens. [5] Op het bureau werd de verdachte ook erg vaak door veel verschillende telefoonnummers op zijn twee mobiele telefoons gebeld, door personen die door de politie aan drugsgebruik en/of –handel kunnen worden gerelateerd. [6]
Op een van de telefoons stonden 39 verzonden Sms-berichten van 30 oktober 2018 met de tekst “Actief top spul”, waarbij het bij de politie ambtshalve bekend is dat drugsdealers dergelijke berichten versturen aan hun contacten om te laten weten dat ze actief zijn en om hen te bewegen drugs te kopen. [7] Veel van deze nummers kwamen voor in de politiesystemen als nummers van personen met antecedenten op het gebied van de Opiumwet. Ook was er op 30 oktober 2018 sprake van 26 ingekomen oproepen, 42 uitgaande oproepen en 31 gemiste oproepen. [8]
Tevens stonden in de agenda, die bij de verdachte is aangetroffen, een aantal namen die ook in de contactenlijst van deze mobiele telefoon staan en die in de politiesystemen voorkwamen bij drugsonderzoeken als contacten van personen die verdacht werden van drugs dealen. [9]
Uit onderzoek aan een van de telefoons bleek verder dat er sinds 22 augustus 2018 telkens vanaf de telefoon van de verdachte na het versturen van 38 sms-berichten naar 38 verschillende telefoonnummers, veelvuldig sprake was van korte telefonische contacten naar personen waarvan de meeste bij de politie Gouda bekend staan als harddrugsgebruikers.
De politie heeft daarbij opgemerkt dat het hen ambtshalve bekend is dat gesprekken korter dan een minuut typerend zijn voor gesprekken die bedoeld zijn om af te spreken in het kader van drugshandel. [10]
Daar komt bij dat [getuige 1] op 31 oktober 2018 heeft verklaard dat hij vanaf de zomer van 2017 een aantal weken van de verdachte, die hij op de foto herkende als zijn dealer, een of twee keer per week bolletjes drugs heeft gekocht en dat hij vanaf toen elke keer benaderd is. [11] [getuige 5] heeft verklaard eind april 2018 tot eind oktober 2018 dagelijks heroïne bij de verdachte, die hij op de foto herkende als zijn dealer, te hebben gekocht. [12] Hierbij merkt de rechtbank nog op dat het enkele feit dat deze getuigen drugsgebruikers zijn, niet maakt dat zij onbetrouwbaar zijn.
De inbeslaggenomen bolletjes zijn door het Nederlands Forensisch Instituut onderzocht en de witte substantie, in totaal 3,3 gram, blijkt cocaïne te zijn en de bruine substantie, in totaal 6,7 gram, is heroïne. [13]
De verdachte heeft ter zitting verklaard deze bolletjes inderdaad op 30 oktober 2018 in Gouda in zijn bezit te hebben gehad. De verdachte heeft ontkend drugs te hebben gedeald dan wel voorbereidingshandelingen daartoe te hebben gepleegd. Van de harddrugsgebruiker
[getuige 1] heeft de verdachte nog nooit gehoord. [14]
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank komt ook tot bewezenverklaring van feit 2. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte in de periode van 1 juli 2017 tot en met 30 oktober 2018 heeft gedeald, met de kanttekening dat op basis van de bewijsmiddelen blijkt dat dit feitelijk van
16 augustus 2017 tot oktober 2017 en van april 2018 tot en met 30 oktober 2018 is geweest.
Verder is naar het oordeel van de rechtbank op basis van het voorgaande vast komen te staan dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht voor het dealen van harddrugs, door het aanwezig hebben van spullen die te maken hadden met het verkopen, afleveren en/of verstrekken van harddrugs, te weten in totaal 59 bolletjes heroïne en cocaïne, meerdere telefoons, een agenda met aantekeningen en een scooter.
Feit 3 kan dan ook wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de ontkennende verklaringen van de verdachte ten aanzien van de feiten 2 en 3 niet geloofwaardig.
Eendaadse samenloop
Nu de handelingen van de verdachte zoals ten laste gelegd in de feiten 2 en 3 van dagvaarding 1 onder meer dan één strafbepaling vallen en niemand meer dan eens gestraft kan worden voor hetzelfde feit, kan de verdachte eigenlijk maar één strafrechtelijk relevant verwijt gemaakt worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hier sprake is van eendaadse samenloop van de feiten 2 en 3.
Feit 4:
Nadat op 30 oktober 2018 te Gouda tijdens de al hierboven genoemde achtervolging tegen de verdachte werd gezegd dat hij was aangehouden, is de verdachte in eerste instantie doorgerend. [verbalisant] kreeg hem uiteindelijk toch te pakken.
De verdachte heeft [verbalisant] toen met beide handen vastgepakt en vastgehouden, ondanks dat de betreffende verbalisant gebood hem los te laten.
De verbalisant had de verdachte inmiddels met één hand vast en de verdachte bleef zich tegen zijn aanhouding verzetten. De verdachte heeft vervolgens de duim van [verbalisant]
gepakt en middels overstrekking de duim geprobeerd los te rukken.
De duim bewoog de andere kant op en de verbalisant voelde pijn. De verdachte wist zich toen los te rukken. [15]
Op basis hiervan komt de rechtbank tot bewezenverklaring van feit 4.
Aangezien de verdachte het feit heeft ontkend en in de verklaring van de verbalisant nergens staat vermeld dat de verdachte de verbalisant bij de kleding heeft vastgepakt en met geweld heeft gedreigd, zal de verdachte van deze twee onderdelen in de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Dagvaarding 2 [16] :
Feiten 1, 2 en 3:
Op 27 maart 2019 waren twee verbalisanten in burgerkleding aan het surveilleren in een onopvallende politieauto in Gouda. Zij zagen [naam 3] en [getuige 1] die een van de agenten ambtshalve herkende als harddrugsgebruikers. Toen kwam de verdachte aanlopen in de richting van deze twee personen, wenkte hen en wees naar een andere straat waar de verdachte vervolgens heen liep. [naam 3] en [getuige 1] reden in hun auto achter hem aan. Toen de verbalisanten hen lopend achtervolgden, reed een donkerkleurige Ford hun kant op met daarin de verdachte als passagier en vlak daarna de auto van [naam 3] en [getuige 1] . De verbalisanten vroegen aan [getuige 1] wat hij had gedaan en die verklaarde dat hij drugs wilde kopen van de jongen die voor hem reed, maar dat de deal niet doorging, omdat hij dacht te worden achtervolgd door de politie. [17] [getuige 1] verklaarde later die dag dat hij bij zijn dealer [alias 1] ”, van wie hij al twee maanden drugs koopt, heroïne zou kopen. [alias 1] ” stapte aan de bijrijderszijde de Ford in. [18]
[naam 3] verklaarde later ook dat [getuige 1] bij zijn vaste dealer “ [alias 1] ” drugs wilde kopen, maar dat die dealer toen een auto in stapte en zij vervolgens door hem werden gebeld dat hij wegging, omdat er politie zou zijn.
Collega’s van de verbalisant hielden de auto waar de verdachte (nog steeds als bijrijder [19] ) in zat, samen met de bestuurder [naam 2] , niet veel later staande bij een tankstation verderop. [20]
In deze auto werden na inbeslagname achter de bestuurdersstoel drugs gevonden,
30 bolletjes wit (4,6 gram), 10 bolletjes bruin (2,4 gram) en 1 grote bol bruin (14,5 gram) poederachtige substantie. [21] De inbeslaggenomen bolletjes en bol zijn door het Nederlands Forensisch Instituut onderzocht en de witte substantie, in totaal 4,3 gram, blijkt cocaïne te zijn en de bruine substantie, in totaal 13,8 gram, is heroïne. [22]
In een van de twee Nokia telefoons die de verdachte bij zich had, [23] werd ook een micro simkaart gevonden die niet geschikt is voor de telefoon waar hij in zia. Op deze micro simkaart staan minstens achttien telefoonnummers die volgens de politiesystemen van harddrugsgebruikers zijn, waaronder [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . [24]
In de Nokia telefoon van de verdachte waarin het [telefoonnummer 1] wordt gebruikt, staan gegevens van honderden kortdurende telefoongesprekken tussen 9 januari 2019 en 27 maart 2019, van minder dan een minuut, waaronder ook met [getuige 3] ,
[getuige 2] en diens partner [naam 4] . [25]
Er is onderzoek gedaan naar de historische gegevens van de Nokia telefoon van de verdachte waarin de [telefoonnummer 2] , [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 4] zijn gebruikt. Met het [telefoonnummer 2] hebben er tussen 9 januari 2019 en 27 maart 2019 62 uitgaande gesprekken en 45 inkomende gesprekken plaatsgevonden, waarvan er slechts een langer duurde dan een minuut. Op het nummer [telefoonnummer 4] zijn tussen 9 januari 2019 en 27 maart 2019 12 inkomende telefoongesprekken binnengekomen waarvan er geen een gesprek langer duurde dan een minuut. De gesprekken hebben plaatsgevonden met telefoonnummers die volgens de politiesystemen van harddrugsgebruikers zijn, waaronder
[getuige 1] , [naam 3] en [getuige 2] . [26]
[getuige 3] heeft in een ander politieonderzoek verklaard dat hij sinds januari via het nummer [telefoonnummer 1] bij “ [alias 2] ” heroïne koopt. Bij het tonen van een foto van de verdachte herkende hij hem als [alias 2] ”. [27]
[getuige 2] heeft in een ander politieonderzoek verklaard elke dag heroïne en cocaïne bij “ [alias 2] ” te kopen en dat die een tijdje heeft vastgezeten en toen hij vrij kwam met een enkelband gelijk is doorgegaan met dealen. Bij het tonen van een foto van de verdachte herkende hij hem als “ [alias 2] ”. [28]
De verdachte heeft ter zitting niet betwist dat de telefoons die bij hem zijn aangetroffen zijn telefoons waren. De verdachte heeft ontkend drugs voorhanden te hebben gehad, drugs te hebben gedeald en voorbereidingshandelingen te hebben gepleegd. Van de harddrugsgebruikers [getuige 1] , [naam 3] en [getuige 3] heeft de verdachte nog nooit gehoord. [29]
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de ontkennende verklaringen van de verdachte ten aanzien van de feiten niet geloofwaardig.
Naar het oordeel van de rechtbank staat bovendien het enkele feit dat de auto niet van de verdachte was, er niet aan in de weg dat de drugs wel van de verdachte zijn. De verdachte had ze in elk geval in zijn beschikkingsmacht.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank acht bewezen dat de verdachte 4,3 gram cocaïne en 13,8 gram heroïne aanwezig heeft gehad en/of heeft vervoerd.
Verder is naar het oordeel van de rechtbank op basis van het voorgaande vast komen te staan dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft verricht voor het dealen van harddrugs, door het aanwezig hebben van spullen die te maken hadden met het verkopen, afleveren en/of verstrekken van harddrugs, te weten in totaal 41 bolletjes heroïne en cocaïne, meerdere telefoons en een microsimkaart met daarop de contactgegevens van meerdere personen en een auto. Feit 2 is aldus wettig en overtuigend bewezen.
Ook komt de rechtbank tot bewezenverklaring van feit 3.
Medeplegen
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte de feiten samen met een ander dan wel anderen heeft gepleegd. Er zijn in het dossier onvoldoende aanknopingspunten dat ook [naam 2] zich daarmee heeft ingelaten. Op de telefoons van [naam 2] is ook niets aangetroffen wat aan drugsgebruik(ers) dan wel drugshandel kan worden gerelateerd. De verdachte wordt daarom steeds van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.
Eendaadse samenloop
Nu de handelingen van de verdachte zoals ten laste gelegd in de feiten 2 en 3 van dagvaarding 2 onder meer dan één strafbepaling vallen en niemand meer dan eens gestraft kan worden voor hetzelfde feit, kan de verdachte eigenlijk maar één strafrechtelijk relevant verwijt gemaakt worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hier sprake is van eendaadse samenloop van de feiten 2 en 3.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel dat de feiten 1, 2, 3 en 4, vermeld op dagvaarding 1 en de feiten 1, 2 en 3 (steeds met vrijspraak van het medeplegen), vermeld op dagvaarding 2 volgens de wet bewezen kunnen worden en de rechtbank is er ook van overtuigd dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd.
De bewezenverklaring staat vermeld in bijlage 2, die deel uitmaakt van dit vonnis.

4.De strafbaarheid van het feit en van de verdachte

De feiten zijn strafbare feiten. Uit niets blijkt dat deze niet strafbaar zouden zijn.
In de beslissing staat hoe deze feiten volgens de wet worden beschreven.
De verdachte is ook strafbaar voor het plegen van deze feiten, omdat nergens uit volgt dat de verdachte niet strafbaar is.

5.De strafoplegging

5.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om aan de verdachte de bijzondere voorwaarden op te leggen, die door de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) zijn geadviseerd.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen een schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de rechtbank een lagere straf aan de verdachte zal opleggen dan de officier van justitie heeft geëist.
Daartoe heeft de raadsman naar voren gebracht dat er wat hem betreft minder feiten bewezen kunnen worden verklaard en dat er rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat ten aanzien van dagvaarding 1, feit 2, niet de gehele periode bewezen kan worden, terwijl ook niet kan worden bewezen dat er dagelijks werd gedeald. Ook heeft de politie zich bij de aanhouding van de verdachte niet onbetuigd gelaten. Al voorafgaand aan het verzet kreeg de verdachte twee trappen op zijn bovenbeen, terwijl hij de verbalisant slechts vast hield. Ook kreeg hij een vuistslag in zijn buik, omdat hij zijn arm niet wilde strekken. Het is een erg stevige reactie van de politie geweest.
De raadsman geeft te kennen dat dit niet nodig was en verzoekt matiging van de straf.
De raadsman voert voorts aan dat de verdachte zich niet herkent in de resultaten van het persoonlijkheidsonderzoek van 29 januari 2019.
Een lang verblijf van de verdachte in detentie is voorts niet wenselijk, zoals ook door de Raad in het rapport is aangegeven. De raadsman verzoekt schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De verdachte kan dan alvast op zoek naar werk en voorbereidingen treffen voor zijn studie. De verdachte is bereid zich aan alle door de Raad geadviseerde voorwaarden te houden.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft op meerdere tijdstippen opzettelijk harddrugs aanwezig gehad en zich in verschillende perioden van een aantal maanden schuldig gemaakt aan het dealen van harddrugs, zelfs tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Daarbij is hij voortvarend te werk gegaan door onder andere meerdere bolletjes cocaïne en heroïne op zak te hebben, gebruik te maken van meerdere telefoons, een microsimkaart met contactgegevens te hebben, een agenda waarin hij aantekeningen van de aankopen maakte en door zich te vervoeren met een scooter dan wel een auto.
Door de verkoop van harddrugs heeft de verdachte bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van derden en zodoende het in gevaar brengen van hun gezondheid. Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat drugsgebruik direct en indirect leidt tot vele vormen van criminaliteit en overlast, en dus onveiligheid, waardoor de samenleving ernstige schade wordt toegebracht. De verdachte heeft zich hierbij kennelijk puur laten leiden door het oogmerk van financieel gewin, ten koste van anderen.
Dat de verdachte zich bij zijn aanhouding heeft verzet, getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag en voor het publieke belang dat door opsporingsambtenaren wordt gediend. Opsporingsambtenaren moeten ongehinderd hun werk kunnen doen.
De rechtbank rekent de verdachte met name het dealen zwaar aan. De rechtbank weegt bij de strafoplegging in het nadeel van de verdachte mee dat hij maar zeer beperkt verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn gedrag.
De persoon van de verdachte
Verder weegt de rechtbank in het nadeel van de verdachte mee dat hij, blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
In het psychodiagnostisch onderzoeksverslag van de Raad van 29 januari 2019 wordt geconcludeerd dat een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) is geïndiceerd voor de duur van een jaar, met daarbij begeleiding door de jeugdreclassering, een jongerencoach en Psycho Motore Therapie (PMT) met daarop volgend, indien haalbaar, een meer cognitieve therapie en een opleiding. Een groot aantal behandeldoelen wordt geformuleerd.
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland heeft onderzocht of het opleggen van een GBM haalbaar was. Blijkens het rapport van 18 maart 2019 blijkt dit niet zo te zijn, nu de verdachte niet gemotiveerd is om aan gedragsverandering mee te werken en de GBM naar verwachting op korte termijn zal mislukken.
Op 11 juni 2019 heeft de Raad rapport en advies uitgebracht. Uit het onderzoek van de Raad blijkt dat er op meerdere ontwikkelingsgebieden grote zorgen zijn. Het recidiverisico is hoog. Een stevig en intensief kader is noodzakelijk ter voorkoming van herhaling van delictgedrag. Nu het opleggen van een GBM niet haalbaar is, is de Raad van mening dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie de meest passende strafrechtelijke reactie is. Het antisociale gedrag van de verdachte moet worden afgestraft en hij moet inzien dat zijn gedrag niet wordt geaccepteerd. Begeleiding door de jeugdreclassering is aangewezen, met daarnaast de verplichting onderwijs te volgen of een goede dagbesteding te hebben. Ook dient er zicht te komen op het middelengebruik van de verdachte en zijn vrijetijdsbesteding. Binnen een strak kader met duidelijke regels kan de verdachte goed functioneren.
De Raad heeft ook de dadelijke uitvoerbaarheid van het toezicht en de bijzondere voorwaarden geadviseerd.
De op te leggen straf
De rechtbank houdt bij de op te leggen straf naast het hiervoor genoemde ook nog rekening gehouden met de grote hoeveelheid feiten, de eendaadse samenloop daarbij en de oriëntatiepunten die gelden in soortgelijke gevallen.
Gelet op de straf die de rechtbank de verdachte zal opleggen, heeft zij na de behandeling ter zitting beslist dat het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis moet worden afgewezen. De raadsman en de officier van justitie zijn hiervan op de hoogte gesteld.
De rechtbank kan zich alles overwegende vinden in de door de Raad geadviseerde straf en de eis van de officier van justitie en zal de verdachte daarom een deels voorwaardelijke jeugddetentie van hierna te melden duur opleggen. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten wordt van het onvoorwaardelijke deel afgetrokken. De verdachte hoeft het voorwaardelijk deel van de straf alleen uit te zitten als hij zich gedurende de proeftijd van twee jaar niet aan de gestelde voorwaarden houdt. De rechtbank zal daarbij ook bijzondere voorwaarden opleggen, om te bevorderen dat de verdachte na zijn detentie zijn leven weer op de rit krijgt en om te voorkomen dat hij in de toekomst weer strafbare feiten pleegt.
De rechtbank sluit wat betreft de voorwaarden aan bij het advies van de Raad, met uitzondering van de voorwaarde dat de verdachte “luistert naar zijn ouders”. De verdachte dient uiteraard te luisteren naar zijn ouders. De rechtbank is evenwel van mening dat deze verplichting, gezien de bijzondere en complexe aard van de ouder-kind relatie, minder geschikt is om als bijzondere voorwaarde te worden opgenomen in het kader van een voorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank zal niet bevelen dat de gestelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er geen sprake is van bewezenverklaring van een strafbaar feit dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen en er daarom ook niet ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een dergelijk misdrijf zal begaan, zoals dat in artikel 77za van het Wetboek van Strafrecht is vereist.
De rechtbank adviseert de jeugddetentie ten uitvoer te leggen in de inrichting waar de verdachte momenteel in voorlopige hechtenis verblijft, te weten [naam 1] .

6.De inbeslaggenomen goederen

De beslaglijst in de zaak met parketnummer 09/777067-18 vermeldt de volgende onder de verdachte inbeslaggenomen voorwerpen:
1. STK Scooter [nummer] ; SYM AV05W 2008 kl: onbekend;
2 1.00 STK agenda;
3 1.00 STK Telefoontoestel kl: zwart; NOKIA;
4 1.00 STK Telefoontoestel kl: blauw; NOKIA.
6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp zal worden teruggegeven aan de verdachte en de onder 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen geen verweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen, verbeurd verklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar,
aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen de onder dagvaarding 1, feit 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen:
- 33, 33 a, 55, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 180 van het Wetboek van
Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet;
zoals ze golden op het moment dat de feiten gepleegd werden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende feiten:
dagvaarding 1 (parketnummer 09/777067-18) feit 1, 2, 3 en 4;
en
dagvaarding 2 (parketnummer 09/817096-19) feit 1, 2 en 3;
de wettelijke kwalificaties van deze feiten zijn:
dagvaarding 1
feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
eendaadse samenloop van
feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
en
feit 3
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen/vervoermiddelen/stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 4
wederspannigheid;
dagvaarding 2
feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
eendaadse samenloop van
feit 2
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen/vervoermiddelen/stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
en
feit 3
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen wat meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
jeugddetentie voor de duur van 8 maanden;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt dat
2 maandenvan deze jeugddetentie niet ten uitvoer zullen worden gelegd als de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jaaris, houdt aan de volgende voorwaarden:
- dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- dat hij zich zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten waarop de jeugdreclassering
dat wil en zolang zij dat wil;
- dat hij onderwijs zal volgen of een andere door de jeugdreclassering goed te keuren
zinvolle dagbesteding zal hebben;
- dat hij zich zal onthouden van het gebruik van verdovende middelen en zich verplicht ten
behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of
urineonderzoek;
- dat hij zolang jeugdreclassering dat nodig vindt, doch maximaal gedurende een periode
van zes maanden, tussen 19:00 uur en 07:00 uur aanwezig is op het adres:
[adres] , tenzij hij begeleid wordt door een door de
jeugdreclassering goedgekeurde volwassene, waarbij de veroordeelde zich onder
elektronisch toezicht zal stellen ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde;
geeft aan Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland
,een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn verder dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van meer
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs zal laten zien (artikel 1 van de Wet op de
identificatieplicht);
- zal meewerken aan het jeugdreclasseringstoezicht en aan huisbezoeken (artikel 77aa,
eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht);
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd gelijk is geworden aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde jeugddetentie;
gelast de teruggave aan de verdachtevan het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten:
- 1.00 STK Scooter [nummer] ; SYM AV05W 2008 kl: onbekend;
verklaart verbeurdde op de beslaglijst onder 2, 3 en 4 genummerde voorwerpen, te weten: - 1.00 STK agenda;
- 1.00 STK Telefoontoestel kl: zwart; NOKIA;
- 1.00 STK Telefoontoestel kl: blauw; NOKIA.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E. Groeneveld-Stubbe, rechter, voorzitter,
mr. P.M.E. Bernini, kinderrechter,
en mr. R.J. Wortelboer, rechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. R. Westerhof, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2019.
Mr. R.J. Wortelboer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlagen:
1) de tenlastelegging
2) de bewezenverklaring
Bijlage 1. De tenlastelegging
Aan bovenbedoeld gedagvaarde persoon is - na wijziging - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 oktober 2018 te Gouda opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,4 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of ongeveer 6.4 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine, zijnde cocaine en/of heroine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 30 oktober 2018 te Gouda, in elk geval in Nederland opzettelijk aan [getuige 1] en/of [getuige 5] en/of een of meer onbekend gebleven personen heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of heroine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 30 oktober 2018 te Gouda om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van cocaine en/of heroine, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen een hoeveelheid bolletjes/zakjes cocaine en/of heroine (in totaal 59) en/of een of meerdere telefoon(s) en/of een agenda met aantekeningen en/of een scooter/brommer, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
4.
hij op of omstreeks 30 oktober 2018 te Gouda, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, te weten [verbalisant] (medewerker van de politie Eenheid Den Haag), werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn bediening, te weten het aanhouden van hem, verdachte, door genoemde [verbalisant] bij de kleding te pakken en/of vast te houden en/of de duim van genoemde [verbalisant] te pakken en/of aan deze duim te trekken (terwijl [verbalisant] verdachte had vastgepakt) en/of zijn arm in tegenovergestelde richting te bewegen dan waar [verbalisant] deze arm wilde brengen;
09/817096-19
1.
hij op of omstreeks 27 maart 2019 te Gouda, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of heeft vervoerd ongeveer 4.6 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine (30 bolletjes) en/of ongeveer 16.9 gram (bruto), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroine (10 bolletjes en 1 grotere bol), zijnde cocaine en/of heroine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 27 maart 2019 te Gouda, in elk geval in Nederland om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van cocaine en/of heroine, zijnde (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen een hoeveelheid bolletjes cocaine (30 stuks)en/of heroine (11 stuks) en/of een of meerdere telefoon(s) en/of een (micro)simkaart met daarop de contactgegevens van meerdere personen en/of een auto voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte en/of zijn medeverdachte(n) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat/die zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
3.
hij in of omstreeks de periode van 9 januari 2019 tot en met 27 maart 2019 te Gouda, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk aan [getuige 1] en/of een of meer (tot op heden onbekend gebleven) personen heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine en/of heroine, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Bijlage 2. De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat:
09/777067-18
1.
hij op 30 oktober 2018 te Gouda opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,4 gram (bruto), van een materiaal bevattende cocaïne en ongeveer 6.4 gram (bruto) van een materiaal bevattende heroïne, zijnde cocaïne en/of heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 juli 2017 tot en met 30 oktober 2018 te Gouda, opzettelijk aan [getuige 1] en [getuige 5] en een of meer onbekend gebleven personen heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op 30 oktober 2018 te Gouda om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van cocaïne en/of heroïne, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden een hoeveelheid bolletjes/zakjes cocaïne en/of heroïne (in totaal 59) en meerdere telefoons en een agenda met aantekeningen en een scooter, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
4.
hij op 30 oktober 2018 te Gouda, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, te weten [verbalisant] (medewerker van de politie Eenheid Den Haag), werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn bediening, te weten het aanhouden van hem, verdachte, door genoemde Haastrecht vast te houden en de duim van genoemde [verbalisant] te pakken en aan deze duim te trekken (terwijl [verbalisant] verdachte had vastgepakt) en zijn arm in tegenovergestelde richting te bewegen dan waar [verbalisant] deze arm wilde brengen.
09/817096-19
1.
hij op 27 maart 2019 te Gouda, opzettelijk aanwezig heeft gehad en/of heeft vervoerd ongeveer
4.6
gram (bruto) van een materiaal bevattende cocaïne (30 bolletjes) en 13.8 gram (bruto) van een materiaal bevattende heroïne (10 bolletjes en 1 grotere bol), zijnde cocaïne en/of heroïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op 27 maart 2019 te Gouda om een feit, bedoeld in het vierde van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren van cocaïne en heroïne, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden een hoeveelheid bolletjes cocaïne (30 stuks) en heroïne (11 stuks) en meerdere telefoons en een microsimkaart met daarop de contactgegevens van meerdere personen en een auto voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten;
3.
hij in de periode van 9 januari 2019 tot en met 27 maart 2019 te Gouda, telkens opzettelijk aan
[getuige 1] en een of meer tot op heden onbekend gebleven personen heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Eventuele taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn terug te vinden in het dossier van politie Eenheid Den Haag met het nummer PL1500-2018293714, pagina 1 tot en met 84.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 36-38.
3.Proces-verbaal van aanhouding, p. 52-55.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 35.
5.Proces-verbaal van aanhouding, p. 54.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 14-15.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 16.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 73-76.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 17-28.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 77-79.
11.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 44-46.
12.Proces-verbaal van verhoor [getuige 5] , p. 80-84.
13.Een geschrift, te weten rapporten van het NFI d.d. 10 januari 2019.
14.De verklaring van de verdachte ter zitting van 27 juni 2019.
15.Proces-verbaal van aanhouding, p. 52-53.
16.De hierna genoemde pagina’s zijn terug te vinden in het dossier van politie Eenheid Den Haag met het nummer PL1500-2019082820 Z, pagina 1 tot en met 137 en PL1500-2019082820 Z-B, pagina 138 tot en met 146.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 12-13.
18.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 27-29.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 14.
20.Proces-verbaal van bevindingen, p. 12-13.
21.Proces-verbaal van bevindingen, p. 17-19.
22.Een geschrift, te weten rapporten van het NFI d.d. 21 mei 2019, p. 144-146.
23.Proces-verbaal van bevindingen, p. 20.
24.Proces-verbaal van bevindingen, p. 131-136.
25.Proces-verbaal van bevindingen, p. 128-130.
26.Proces-verbaal van bevindingen, p. 124-127.
27.Proces-verbaal van bevindingen, p. 86-92.
28.Proces-verbaal van bevindingen, p. 93-99.
29.De verklaring van de verdachte ter zitting van 27 juni 2019.