ECLI:NL:RBDHA:2019:9348

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
5 september 2019
Zaaknummer
C-09-576306-KG ZA 19-611
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schorsing van bijzondere voorwaarden bij voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser, die voorwaardelijk in vrijheid was gesteld, en de Staat der Nederlanden. De eiser, die in Duitsland was veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en twee maanden voor het medeplegen van een plofkraak, vorderde dat de Staat hem zou verbieden zich te houden aan de bijzondere voorwaarden die aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling waren verbonden. De eiser stelde dat hij zijn penitentiaire programma succesvol had doorlopen en dat de opgelegde bijzondere voorwaarden zijn terugkeer in de samenleving belemmerden.

De voorzieningenrechter overwoog dat de hoofddoelstelling van de regeling voor voorwaardelijke invrijheidstelling het voorkomen van recidive is, en dat de CVvi (Centrale Voorziening voorwaardelijke invrijheidstelling) een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het opleggen van bijzondere voorwaarden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Staat in redelijkheid tot het besluit had kunnen komen om bijzondere voorwaarden op te leggen, ondanks het advies van de reclassering om geen bijzondere voorwaarden te hanteren. De voorzieningenrechter wees de vordering van de eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de beleidsvrijheid van de CVvi en de noodzaak om zowel de veiligheid van de samenleving als de resocialisatie van de veroordeelde in overweging te nemen. De voorzieningenrechter vond dat de bijzondere voorwaarden, hoewel ze beperkend waren, gerechtvaardigd waren in het licht van de risico's van recidive en de eerdere criminele gedragingen van de eiser.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/576306 / KG ZA 19/611
Vonnis in kort geding van 6 augustus 2019
in de zaak van
[eiser]te [plaats],
eiser,
advocaat mr. W.B.O. van Soest te Rotterdam,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Justitie en Veiligheid) te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. I.C. Engels te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de door gedaagde overgelegde producties;
- de op 23 juli 2019 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door gedaagde pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiser is eind 2016 door het Duitse Landgericht veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar en twee maanden voor – kort gezegd – het medeplegen van een plofkraak. De tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf is op verzoek van de Duitse autoriteiten door Nederland overgenomen en deze is in Nederland voortgezet vanaf 23 oktober 2017.
2.2.
De (plaatsvervangend) vestigingsdirecteur van de penitentiaire inrichting (hierna: p.i.) waar eiser verbleef, heeft in een advies van 24 mei 2019 een voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) van eiser met algemene voorwaarden geadviseerd. De reclassering heeft in zijn advies van 17 juni 2019 verklaard bijzondere voorwaarden en toezicht tijdens de v.i. niet nodig te achten.
2.3.
Bij besluit van het Openbaar Ministerie/Centrale Voorziening voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: CVvi) van 19 juni 2019 (hierna: het besluit) zijn aan eiser ten behoeve van zijn v.i. per 29 juni 2019 – naast de bij een v.i. geldende algemene voorwaarden – de volgende bijzondere voorwaarden opgelegd:
Meldplicht (8. MELDP)
(…)
U dient zich te melden bij de reclassering, zolang en zo vaak de reclassering dit noodzakelijk acht.
Deze meldplicht heeft tot doel u te kunnen begeleiden bij en controleren op de naleving van de opgelegde bijzondere voorwaarden, en om u te kunnen begeleiden bij het vinden en behouden van werk en inkomen.
Andere voorwaarde(n) het gedrag betreffende (15. AGV)
U dient uw medewerking te verlenen aan en een actieve inspanning te verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding;
U dient een open, gemotiveerde en meewerkende houding te tonen met betrekking tot het toezicht;
U dient openheid van zaken te tonen ten aanzien van uw financiële situatie.”

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert – zakelijk weergegeven – de Staat te verbieden om aan eiser (opnieuw) de verplichting op te leggen zich tijdens de v.i. te houden aan de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het besluit, dan wel aan andere bijzondere voorwaarden, althans deze of andere bijzondere voorwaarden op te schorten of te schorsen, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan. Eiser heeft zijn penitentiaire programma succesvol doorlopen. Hij heeft getoond dat hij zich op vele leefgebieden aan het opmaken is voor een volwaardige terugkeer in de samenleving. Zo heeft hij zelfstandig huisvestiging, bankzaken en een studie geregeld. Hij is op dit moment bezig met het versneld halen van zijn propedeuse van een HBO opleiding, waarna hij kan starten met het vervolgtraject. Zowel de p.i. als de reclassering zien geen reden om tijdens de v.i. andere voorwaarden op te leggen dan de algemene voorwaarden en zij hebben geen bijzondere voorwaarden geadviseerd. Desondanks zijn in het besluit bijzondere voorwaarden opgenomen. De motivering dat dit wordt gedaan “om de vinger aan de pols te houden” is volstrekt onvoldoende. De bijzondere voorwaarden dienen geen enkel doel, zij belemmeren eiser in zijn bewegingsvrijheid en staan op gespannen voet met het programma dat eiser volgt, vanwege zijn aanwezigheidsplicht zowel op school als bij de reclassering. Eiser vreest dat, als er sprake is van een kleine overtreding die buiten zijn schuld om plaatsvindt, de v.i. wordt herroepen.
3.3.
Gedaagde voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat hoofddoelstelling van de v.i.-regeling het voorkomen van recidive is om aldus de veiligheid in de samenleving te vergroten. Van belang is enerzijds dat het plegen van strafbare feiten wordt ontmoedigd, maar anderzijds ook dat resocialisatie, de terugkeer van de veroordeelde in de samenleving, wordt bevorderd.
4.2.
Bij de beoordeling van de bijzondere voorwaarden staat voorop dat de CVvi bij de oplegging, de wijziging of de opheffing daarvan een grote mate van beleidsvrijheid heeft. Deze vrijheid vindt haar grens daar waar geoordeeld moet worden dat de CVvi in redelijkheid niet tot het gevoerde beleid heeft kunnen komen. Bij de beoordeling van de redelijkheid van de aan eiser opgelegde bijzondere voorwaarden dienen de voor oplegging aangevoerde gronden en de gevolgen van de voorwaarden voor eiser in aanmerking te worden genomen.
4.3.
In deze zaak is relevant dat gedaagde in dit geval is afgeweken van de door de p.i. en de reclassering gegeven adviezen. Die omstandigheid betekent echter nog niet dat gedaagde reeds daarom in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen. Niet alleen het uiteindelijke advies is relevant, maar ook hetgeen overigens in de betreffende adviezen aan informatie is opgenomen. Gedaagde heeft uitvoerig toegelicht waarom hij op basis van die informatie in deze zaak tot een andere afweging is gekomen. Deze toelichting komt de voorzieningenrechter niet onbegrijpelijk voor. De voorzieningenrechter acht hierbij met name het volgende van belang.
4.4.
De reden die door de reclassering wordt gegeven voor het advies om geen bijzondere voorwaarden op te leggen, is dat de reclassering de meerwaarde hiervan niet ziet. Naar de voorzieningenrechter begrijpt is dit mede het gevolg van het feit dat eiser nauwelijks inzicht geeft in zijn doen en laten. Indien die omstandigheid wordt bezien in combinatie met diverse andere in het reclasseringsadvies vermelde feiten en omstandigheden dan is een ander advies en andere inschatting zeer wel denkbaar. Kort gezegd gaat het hierbij om de diverse in het advies genoemde factoren die verband houden met een verhoogd recidiverisico, de onduidelijkheden die er volgens de reclassering zijn over de vraag of eiser zijn eerdere pro-criminele houding ook buiten detentie weet om te buigen naar een meer pro-sociale houding en de inschatting van de reclassering dat er bij eiser sprake is van weinig probleembesef, dat hij geen verantwoordelijkheid neemt voor het delictgedrag en dat hij wel tot enige mate van zelfreflectie in staat lijkt te zijn, maar dat de externalisering van zijn problemen overheerst en de responsiviteit in de weg staat. Wat betreft de financiën komt uit het reclasseringsadvies naar voren dat is gebleken dat het delict is gepleegd uit een financieel motief, dat eiser een laag inkomen en schulden heeft, mede betreffende openstaande verkeersboetes voor diverse verkeersovertredingen, en dat hij opmerkelijke budgetkeuzes lijkt te maken. Daar komt bij dat eiser momenteel verdacht wordt van oplichting in de periode tussen zijn detentie in Duitsland en in Nederland, zijnde opnieuw een financieel gerelateerd strafbaar feit.
4.5.
De voorzieningenrechter heeft ook acht geslagen op de andere visie die eiser heeft ten aanzien van een aantal inschattingen van de reclassering. Zo heeft eiser ter zitting onder meer nader toegelicht dat de problemen rondom zijn schulden zijn geregeld en dat hij helemaal geen vreemde financiële beslissingen heeft genomen. Ook als op basis van deze toelichting van eiser enkele inschattingen van de reclassering mogelijk enige nuance behoeven, acht de voorzieningenrechter nog steeds niet onbegrijpelijk dat gedaagde aanleiding ziet voor het opleggen van bijzondere voorwaarden, gezien hetgeen hieraan ook verder nog ten grondslag ligt zoals vermeld onder 4.4.
4.6.
Verder is nog relevant dat gedaagde er ter zitting op heeft gewezen dat de meldplicht op dit moment inhoudt dat eiser zich één keer per twee weken in de avond moet melden bij de reclassering; dit in verband met de aanwezigheidsplicht van eiser op zijn (dag-)opleiding. Eiser, die in de dagvaarding heeft benoemd tegen welke problemen hij in het verleden aanliep als gevolg van de meldplicht, heeft daarna niet meer nader toegelicht wat in het licht van de inmiddels doorgevoerde wijziging thans nog eventuele belemmeringen zijn. Verder heeft eiser niet aangegeven waarom het bezwaarlijk is om het genoemde financiële inzicht te geven. De omstandigheid dat zijn huidige financiële situatie al bekend is en dat volgens eiser zijn situatie niet tot nauwelijks zal wijzigen, kan daartoe niet redengevend worden geacht.
4.7.
De voorzieningenrechter heeft uiteraard ook acht geslagen op de vele zaken die aan de zijde van eiser prijzenswaardig te achten zijn. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen omtrent hetgeen daarnaast blijkt uit de stukken, kunnen die positieve ontwikkelingen er niet toe leiden dat gedaagde in redelijkheid niet tot het besluit heeft kunnen komen om met de bijzondere voorwaarden “een vinger aan de pols te kunnen houden”, zoals in het besluit staat vermeld. In de conclusie dat sprake is van misbruik van bevoegdheid door gedaagde, volgt de voorzieningenrechter eiser dan ook niet.
4.8.
De voorzieningenrechter overweegt hierbij nog dat van de motivering van het besluit, die wel erg summier is, meer had mogen worden verwacht, met name gezien de afwijking van de gegeven adviezen. Die omstandigheid kan echter nog niet leiden tot toewijzing van de vorderingen in dit geding. Daarbij is ook van belang dat de ter zitting door gedaagde genoemde gronden blijken uit de bij eiser bekende stukken en dat de gegeven motivering daar bij aansluit.
4.9.
Het door eiser benoemde risico dat hij loopt op herroeping van de v.i., als hij een waarschuwing zou krijgen ten aanzien van een kleine overtreding van de bijzondere voorwaarden buiten zijn schuld om, kan geen reden vormen om gedaagde nu al in dit geding te verbieden bijzondere voorwaarden op te leggen. Indien dit zich in de toekomst zou voordoen, dan dient daarover op basis van de dan bekende feiten en omstandigheden te worden geoordeeld.
4.10.
Het gevorderde zal dus worden afgewezen. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt eiser om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan gedaagde te betalen, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.619,--, waarvan € 980,-- aan salaris advocaat en € 639,-- aan griffierecht;
5.3.
bepaalt dat eiser bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2019.
ts