Geschil9.In geschil is of eiseres recht heeft op aftrek van omzetbelasting. Meer in het bijzonder is in geschil of de diensten van eiseres vallen onder de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter c, van de Wet, de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet of de vrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter g, van de Wet. Indien de diensten onder één van deze vrijstellingen vallen, is subsidiair in geschil of bij eiseres het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat zij met het exploiteren van het hospice een belaste handeling verricht, waarvoor een recht op aftrek bestaat. In het geval dat de rechtbank oordeelt dat de prestaties van eiseres niet zijn vrijgesteld, is tussen partijen niet in geschil dat op de prestaties het verlaagde tarief van toepassing is. De bedragen zijn op zichzelf niet in geschil.
10. Eiseres stelt dat zij recht heeft op aftrek van omzetbelasting en dat de verzoeken om teruggaaf daarom ten onrechte zijn afgewezen. Primair voert zij daartoe aan dat zij in feite alleen onroerend goed exploiteert. Er is echter geen sprake van vrijgestelde verhuur. De diensten bestaan uit de tijdelijke verhuur van volledig gestoffeerde en gemeubileerde gastenkamers en daarom is de uitzondering van artikel 11, eerste lid, letter b, ten tweede, van de Wet van toepassing. Subsidiair voert eiseres aan dat bij haar het vertrouwen is gewekt dat zij belaste diensten verricht en aldus recht op aftrek van omzetbelasting heeft.
11. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres vrijgestelde diensten verricht als bedoeld in artikel 11, eerste lid, letter c, van de Wet, dan wel artikel 11, eerste lid, letter g, van de Wet of artikel 11, eerste lid, letter f, van de Wet. Zij heeft daarom geen recht op aftrek van omzetbelasting. Ook is er geen sprake van gewekt vertrouwen. Er is daarom terecht geen teruggaaf verleend.
Beoordeling van het geschil
12. Verweerder stelt dat eiseres tegen vergoeding aan haar gasten één enkele prestatie verricht bestaande uit zorg met verblijf en dat die prestatie is vrijgesteld. Het is aan hem om dit aannemelijk te maken.
13. De rechtbank stelt vast dat in de activiteiten van eiseres twee elementen zijn te onderkennen: enerzijds het verstrekken van logies en verteer en anderzijds de dienstverlening door de vrijwilligers
14. Uit de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) volgt dat voor de toepassing van de btw elke prestatie normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd (HvJ 25 februari 1999, C-349/96, ECLI:EU:C:1999:93, CPP, r.o. 29; HvJ 19 november 2009, C‑461/08, ECLI:EU:C:2009:722, Don Bosco, r.o. 35; HvJ 27 september 2012, C‑392/11, ECLI:EU:C:2012:597, Field Fisher, r.o. 14). Dit is anders, indien de handelingen zo nauw met elkaar verbonden zijn dat zij objectief gezien één, niet te splitsen economische prestatie vormen, waarvan het kunstmatig zou zijn die uit elkaar te halen (CPP, r.o. 29; HvJ 27 oktober 2005, C‑41/04, ECLI:EU:C:2005:649, Levob, r.o. 22; Field Fisher, r.o. 16). Verder volgt uit de rechtspraak van het HvJ dat sprake is van één voor de btw in aanmerking te nemen prestatie, indien één of meerdere elementen moeten worden geacht de hoofddienst te vormen, terwijl één of meer andere elementen moeten worden beschouwd als één of meer bijkomende diensten (absorptie). In die situatie delen de bijkomende elementen het fiscale lot van de hoofddienst (CPP r.o. 30).
15. De dienstverlening door de vrijwilligers is niet zodanig verweven met het verstrekken van logies en verteer dat die niet afzonderlijk in beschouwing kan worden genomen. Verder is enerzijds voor het bieden van logies en verteer de aanwezigheid van de vrijwilligers niet onontbeerlijk, anderzijds zouden de vrijwilligers ook buiten het kader van het hospice hun diensten kunnen verlenen aan terminaal zieken. De vrijwilligers verrichten hun werkzaamheden ook niet onder leiding van eiseres maar onder leiding van de coördinator van Stichting L. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat uit de stukken van het geding en de verklaringen van eiseres ter zitting volgt dat de vrijwilligers materieel de taken van de reguliere mantelzorgers van de gast overnemen, maar dat die mantelzorgers ook zelf binnen het hospice als zodanig actief kunnen blijven. Gezien het voorgaande is in onderhavig geval noch sprake van een zodanige verwevenheid dat splitsing kunstmatig zou zijn, noch van absorptie.
16. Eén en ander betekent dat er onvoldoende reden is om in dit geval af te wijken van het uitgangspunt dat elke dienstverrichting normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd. Er is dan ook sprake van twee, afzonderlijk in aanmerking te nemen diensten: enerzijds het bieden van logies met verteer en anderzijds de dienstverlening door de vrijwilligers.
17. Eiseres heeft verklaard dat de vergoeding van € 35 die zij aan haar gasten in rekening brengt uitsluitend betrekking heeft op logies en verteer. De rechtbank acht die verklaring ook aannemelijk, gezien het feit dat aan familieleden van gasten die blijven logeren eveneens een bedrag van € 35 in rekening wordt gebracht, te vermeerderen met een vergoeding voor eventuele verteer. Ook vindt de rechtbank hiervoor steun in het feit dat eiseres, zoals zij onweersproken heeft gesteld, slechts marginaal kosten maakt voor het trainen van de vrijwilligers en dat die kosten worden voldaan uit door haar ontvangen subsidies. Daaruit volgt dat de dienstverlening door de vrijwilligers om niet plaatsvindt en dat daarom niet wordt toegekomen aan de vraag of die dienstverlening onder enige vrijstelling kan worden gerangschikt. Dat het tegen vergoeding bieden van logies en het verteer niet onder één van de door verweerder genoemde vrijstellingen valt, is niet in geschil.
18. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht en daarom geen recht heeft op aftrek van omzetbelasting. De beroepen zijn dan ook in zoverre gegrond. De subsidiaire stelling van eiseres behoeft daarom geen behandeling.
19. Eiseres heeft onweersproken verklaard dat de door haar voor onderhavige tijdvakken teruggevraagde omzetbelasting uitsluitend betrekking heeft op kosten die zien op de aanschaf en de verbouwing van de hoeve. Vaststaat dat eiseres de hoeve heeft aangeschaft en verbouwd teneinde daarin een hospice te exploiteren en aldus een economische activiteit uit te oefenen. Dat de hoeve tevens wordt gebruikt ten behoeve van de dienstverlening om niet door de vrijwilligers, neemt niet weg dat er een rechtstreeks en onmiddellijk verband bestaat tussen de verbouwing van de hoeve en de belaste prestaties van eiseres. Verder is gesteld noch gebleken dat het gebruik door de vrijwilligers als meer dan verwaarloosbaar moet worden beschouwd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding het recht op aftrek van omzetbelasting in te perken.
20. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.298 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 254, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512, en een wegingsfactor 1,5 voor vier of meer samenhangende zaken en factor 1 voor de zwaarte van de zaken).