ECLI:NL:RBDHA:2019:9177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2019
Publicatiedatum
2 september 2019
Zaaknummer
AWB 18/9076
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf op basis van niet behaald inburgeringsexamen en onvoldoende onderbouwing bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiser, die de Indiase nationaliteit bezit. Eiser had een mvv aangevraagd om bij zijn partner in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had het bezwaar van eiser tegen de weigering om de mvv te verlenen kennelijk ongegrond verklaard. Eiser had in beroep aangevoerd dat hij in zijn verdedigingsbelang was geschaad omdat hij in bezwaar niet was gehoord.

De rechtbank overwoog dat het behalen van het basisexamen inburgering een voorwaarde is voor het verlenen van de mvv en dat eiser dit examen niet had behaald. Eiser had in beroep gesteld dat hij om bijzondere individuele omstandigheden ontheffing van deze verplichting nodig had, maar had deze stelling niet met objectief bewijs onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat verweerder de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie met zijn partner, en dat de referent niet voldeed aan de middeleneis.

De rechtbank concludeerde dat de Gezinsherenigingsrichtlijn en het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel niet van toepassing waren, omdat de referent geen derdelander was en het in deze zaak ging om een aanvraag van eiser zelf. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 augustus 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/9076

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser
(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. V. Berentsen-van Dijk).

Procesverloop

Bij besluit van 19 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de weigering om aan hem een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, daarna de gronden van het beroep kenbaar gemaakt en deze nog tweemaal aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op [geboortedatum 1]. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [naam2] (referente). Verweerder is met voorafgaand bericht niet verschenen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek twee e-mails met bijlagen van referente ontvangen. De rechtbank heeft referente schriftelijk meegedeeld dat de inhoud van deze stukken niet bij de beoordeling van het beroep wordt betrokken.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum 2] en de Indiase nationaliteit te bezitten. Referente heeft voor hem een mvv aangevraagd omdat zij wenst dat hij bij haar in Nederland mag verblijven. Referente heeft verklaard dat zij eiser in oktober 2016 in Den Haag heeft leren kennen en dat zij vervolgens een relatie met elkaar hebben gekregen.
2. Bij besluit van 12 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Volgens verweerder heeft eiser het inburgeringsexamen niet behaald, beschikt referente niet over voldoende middelen van bestaan en is niet aangetoond dat er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. In beroep voert eiser aan dat hij in zijn verdedigingsbelang is geschaad doordat hij in bezwaar niet is gehoord.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Het behalen van het basisexamen inburgering is een voorwaarde voor het verlenen van de door eiser gevraagde mvv [1] . Het is niet in geschil dat eiser het basisexamen inburgering niet heeft behaald. Ontheffing van deze verplichting is mogelijk op grond van bijzondere individuele omstandigheden [2] . Pas in beroep heeft eiser gesteld dat het voor hem niet mogelijk is om het basisexamen inburgering te behalen.
5. Eiser heeft deze stelling niet met objectief bewijs onderbouwd. Anders dan eiser stelt, heeft verweerder dit in bezwaar kunnen vaststellen zonder hem te horen [3] .
6. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee al vast dat de aanvraag terecht is afgewezen. Met het oog op een definitieve beslechting van het geschil oordeelt de rechtbank verder als volgt.
7. De aanwezigheid van voldoende middelen van bestaan bij de referent is ook een voorwaarde voor het verlenen van de door eiser gevraagde mvv [4] . Het is niet in geschil dat referente niet voldoet aan deze middeleneis en daartoe ook niet in staat is. Uit de enkele omstandigheid ten tijde van het primaire besluit dat referente een zogenoemde STIP-baan had (beschut werk in de zin van de Participatiewet), heeft verweerder niet hoeven afleiden dat er aanleiding was voor vrijstelling van de middeleneis. Verweerder heeft in bezwaar geen rekening kunnen houden met de stukken over de arbeidsbeperkingen van referente die eerst in beroep zijn overgelegd en heeft eiser daar dus evenmin over kunnen horen.
8. Ten slotte is ook het aantonen van een duurzame en exclusieve relatie een voorwaarde voor het verlenen van de door eiser gevraagde mvv [5] . Verweerder heeft kunnen overwegen dat hieraan nog niet is voldaan door het overleggen van enkele foto’s en een overzicht van contacten via WhatsApp.
9. Ter zitting is namens eiser nog aangevoerd dat verweerder door hem in bezwaar niet te horen heeft gehandeld in strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn [6] en met het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel. De rechtbank stelt echter vast dat de Gezinsherenigingsrichtlijn in deze zaak niet van toepassing is omdat referente geen derdelander is. Het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel is evenmin van toepassing, omdat dit op grond van vaste jurisprudentie ziet op gevallen waarin er een belastend besluit wordt genomen [7] . In deze zaak is echter sprake van een besluit op een aanvraag van eiser, waarbij het in de eerste plaats op zijn eigen weg ligt om de gegevens en de stukken te verschaffen die nodig zijn voor het beslissen op die aanvraag [8] . Zoals hiervoor al is gebleken, heeft eiser dat nagelaten.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), gelezen in samenhang met artikel 3 van de Wet inburgering.
2.Artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en B1/4.7 Vc.
3.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.
4.Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw en B1/4.3 Vc.
5.Artikel 3.14, aanhef en onder b, van het Vb en B7/3.1.1 Vc.
6.Richtlijn 2003/86/EG.
7.Hof van Justitie van de Europese Unie, 18 december 2008 (
8.Artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.