ECLI:NL:RBDHA:2019:9177
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering machtiging tot voorlopig verblijf op basis van niet behaald inburgeringsexamen en onvoldoende onderbouwing bijzondere omstandigheden
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiser, die de Indiase nationaliteit bezit. Eiser had een mvv aangevraagd om bij zijn partner in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had het bezwaar van eiser tegen de weigering om de mvv te verlenen kennelijk ongegrond verklaard. Eiser had in beroep aangevoerd dat hij in zijn verdedigingsbelang was geschaad omdat hij in bezwaar niet was gehoord.
De rechtbank overwoog dat het behalen van het basisexamen inburgering een voorwaarde is voor het verlenen van de mvv en dat eiser dit examen niet had behaald. Eiser had in beroep gesteld dat hij om bijzondere individuele omstandigheden ontheffing van deze verplichting nodig had, maar had deze stelling niet met objectief bewijs onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat verweerder de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie met zijn partner, en dat de referent niet voldeed aan de middeleneis.
De rechtbank concludeerde dat de Gezinsherenigingsrichtlijn en het Unierechtelijk verdedigingsbeginsel niet van toepassing waren, omdat de referent geen derdelander was en het in deze zaak ging om een aanvraag van eiser zelf. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 augustus 2019.