ECLI:NL:RBDHA:2019:9160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
2 september 2019
Zaaknummer
NL19.16511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling van asielaanvraag van Libische eiser in verband met ontbrekende documenten en informatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van een Libische eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat de eiser niet had voldaan aan verzoeken om aanvullende informatie en documenten. De eiser, afkomstig uit Tripoli, had eerder asielvergunningen gehad die later waren ingetrokken. In zijn nieuwe aanvraag verwees hij naar de verslechterde veiligheidssituatie in Libië en overhandigde hij nieuwe documenten ter ondersteuning van zijn aanvraag. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte de aanvraag buiten behandeling had gesteld, omdat de ontbrekende informatie niet van wezenlijk belang was voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om de aanvraag inhoudelijk te onderzoeken. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 512. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige behandeling van asielaanvragen, vooral in het licht van de humanitaire situatie in het land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.16511

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 11 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak 19.16512, plaatsgevonden op 15 augustus 2019. Eiser is, met bericht vooraf, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] , is afkomstig uit Tripoli en heeft de Libische nationaliteit. Op 31 december 2009 is aan hem een asielvergunning voor bepaalde tijd verleend. Per besluit van 23 juli 2014 is deze verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 20 juli 2012 ingetrokken. Bij besluit van 20 mei 2015 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot verlenging van de geldigheidsduur van de aan hem verleende asielvergunning afgewezen. Deze besluiten staan in rechte vast met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juni 2016.
Vervolgens heeft eiser op 17 maart 2017 opnieuw een aanvraag ingediend tot het verlenen van een asielvergunning. Bij besluit van 15 augustus 2017 is deze opvolgende aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. Ook dit besluit staat in rechte vast.
2. Op 21 juni 2019 heeft eiser met een kennisgevingsformulier, model M35-O, een opvolgende asielaanvraag ingediend. Op dit formulier heeft hij als reden voor de nieuwe asielaanvraag aangekruist ‘Nieuwe documenten/bewijsmiddelen’ en ‘Nieuwe gebeurtenis/informatie’. In de begeleidende brief van 17 juni 2019 van de gemachtigde van eiser is gewezen op de verslechterde algemene veiligheidssituatie in Libië, waarbij de UNHCR erop aandringt om niemand naar Libië uit te zetten. Daarnaast is vermeld dat eiser de beschikking heeft over een aantal nieuwe documenten, te weten een overlijdensakte broer, een medisch rapport van zijn broer, een familieboekje en een aangifte.
3. Daarop heeft verweerder op 23 juni 2019 een voornemen uitgebracht tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag, omdat eiser zou hebben nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor de aanvraag. Verweerder heeft daarbij gesteld dat eiser de M35-O niet volledig en duidelijk heeft ingevuld: de betreffende documenten zijn niet overgelegd en eiser heeft niet gereageerd op de in dit kennisgevingsformulier geformuleerde vragen ter nadere toelichting en onderbouwing van de opvolgende aanvraag.
4. Eiser heeft in zijn zienswijze van 28 juni 2019 op dit voornemen gewezen op het meest recente algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken, waaruit blijkt dat er door de recente gevechten een risico bestaat op een humanitaire catastrofe in Tripoli. Ter onderbouwing heeft eiser een drietal recente artikelen bijgevoegd [1] . Voorts vreest eiser voor detentie bij terugkeer naar Libië. De documenten die betrekking hebben op zijn persoon zal eiser naar Bureau Documenten sturen. Bij brief van 3 juli 2019 heeft eiser een kopie zonder vertaling van een document aan verweerder toegezonden.
5. Verweerder heeft vervolgens in het bestreden besluit eisers opvolgende aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Omdat het gevraagde originele document niet is overgelegd, is de aanvraag reeds hierom niet volledig. Bovendien ontbreekt een vertaling van het document. Dat eiser een citaat uit het algemeen ambtsbericht over de situatie in Libië heeft overgelegd, maakt dit niet anders. De ontbrekende informatie wordt van wezenlijk belang geacht voor de beoordeling van de aanvraag, aldus verweerder.
6. Eiser betwist in beroep dat het originele document nog niet in het bezit is van Bureau Documenten. Daarnaast betoogt hij dat de informatie die hij heeft overgelegd over de verslechterde algemene veiligheid in Tripoli voldoende is om de asielaanvraag inhoudelijk te behandelen. In dit kader heeft hij verwezen naar verweerders besluit- en vertrekmoratorium van 1 juli 2019 [2] .
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd buiten behandeling worden gesteld in de zin van artikel 28 van de Procedurerichtlijn [3] , indien de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op de verzoeken van verweerder om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag.
Op grond van artikel 3.45b, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning pas op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw buiten behandeling worden gesteld, indien de vreemdeling minimaal twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken. Het gaat hierbij om het verstrekken van informatie over relevante elementen ter staving van de aanvraag als bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw.
8. De rechtbank stelt voorop dat eiser op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hij een origineel document met vertaling aan Bureau Documenten heeft toegezonden. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de opvolgende aanvraag in zoverre niet volledig is. De rechtbank volgt verweerder echter niet in zijn standpunt dat eiser onvoldoende informatie heeft verstrekt over de stelling dat in Libië sprake is van een uitzonderlijke situatie bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn [4] , om de aanvraag in behandeling te nemen. De beoordeling of van een dergelijke situatie in Libië sprake is, heeft een algemeen karakter. Daarom valt niet in te zien dat de ontbrekende documenten die op de persoon van eiser betrekking hebben, voor die beoordeling van wezenlijk belang zijn.
9. Uit de memorie van toelichting bij artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34088-3.html) blijkt dat de bevoegdheid tot buitenbehandelingstelling, zijn grondslag vindt in artikel 28 van de Procedurerichtlijn. Het buiten behandeling stellen van een aanvraag is aan de orde wanneer er nog geen definitieve beslissing kan worden genomen, maar de behandeling van de aanvraag ook niet kan worden voortgezet. Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer de asielzoeker in een vroeg stadium van de procedure vertrekt of niet meer op komt dagen bij gehoren, maar zijn aanvraag niet intrekt. Het buiten behandeling stellen heeft een facultatief karakter, dit wil zeggen dat niet in alle gevallen waarin aan de voorwaarden is voldaan, de aanvraag ook buiten behandeling zal worden gesteld.
Volgens artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Procedurerichtlijn kunnen lidstaten met name aannemen dat van het impliciet intrekken of afzien van de asielaanvraag sprake is, als is vastgesteld dat de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn asielaanvraag. De rechtbank begrijpt dat dit artikel is geïmplementeerd in artikel 3.45b van het VV.
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook niet worden gezegd dat eiser zijn asielaanvraag impliciet heeft ingetrokken of daarvan heeft afgezien.
10. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder eisers aanvraag alsnog inhoudelijk moet onderzoeken en beoordelen.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de door eiser gemaakte proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 512, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op de aanvraag van eiser inhoudelijk te onderzoeken en te beoordelen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 512 (vijfhonderdtwaalf euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.CNN, Libya is in het spotlight once again. Here’s why, van 7 mei 2019
2.Besluit instellen besluitmoratorium en vertrekmoratorium asielzoekers afkomstig Libië van 1 juli 2019, geldend vanaf 27 juli 2019
3.Richtlijn 2013/32/EU
4.Richtlijn 2011/95/EU