Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Op 25 juni 2016 heeft haar vader, [naam 2] (hierna: referent) een verblijfsvergunning asiel gekregen. Referent heeft vervolgens op 4 juli 2016 voor eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Bij besluit van 17 augustus 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Op 5 oktober 2018 heeft verweerder referent gehoord.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor nareis, omdat zij geen toestemmingsverklaring en identiteitsbewijs van haar moeder heeft overgelegd.
Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Niet in geschil is dat eiseres geen toestemmingsverklaring van haar moeder heeft overgelegd. Eiseres heeft aangevoerd dat haar moeder tijdelijk niet in staat is om de toestemmingsverklaring te ondertekenen. Referent had maar twee weken de tijd om de moeder te vinden en heeft enorm veel inspanningen verricht, maar heeft haar niet kunnen bereiken. Referent is nog steeds bezig om zijn ex-echtgenote te vinden. Referent stelt dat hem ten onrechte geen langere termijn is gegund.
De rechtbank volgt dit betoog niet. Het had referent al bij de aanvraag duidelijk moeten zijn dat hij deze verklaring moest overleggen. Dit staat immers vermeld op het aanvraagformulier. Tijdens de hoorzitting op 5 oktober 2018 heeft verweerder aan referent gevraagd of hij de toestemmingsverklaring binnen twee weken kon overleggen. Referent heeft daarmee ingestemd. Toen er op 29 oktober 2018 nog niets was ontvangen, heeft verweerder contact opgenomen met de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft aangeboden uitstel te verlenen om de toestemmingsverklaring te overleggen, onder de voorwaarde dat de gemachtigde van eiseres de op 18 september 2018 ingediende ingebrekestelling zou intrekken. De gemachtigde van eiseres heeft daarop laten weten zijn ingebrekestelling te handhaven, waardoor verweerder zich genoodzaakt zag te beslissen op het bezwaar. De rechtbank acht dit niet onredelijk.
Voor zover eiseres heeft betoogd dat zij geen toestemmingsverklaring kan overleggen omdat haar moeder onvindbaar is, overweegt de rechtbank dat deze stelling niet is onderbouwd. Ook de inspanningen die referent zou hebben verricht om de moeder te vinden, zijn niet onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een ander oordeel.
In de brief van 8 augustus 2019 stelt eiseres dat zij de toestemmingsverklaring van inmiddels heeft ontvangen, voorzien van een kopie van het paspoort van haar moeder. Kopieën van beide stukken zijn als bijlage bij de brief gevoegd.
De rechtbank stelt voorop dat zij het bestreden besluit ex tunc dient te toetsen. Dat betekent dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening dient te houden met feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Ten tijde van het bestreden besluit had eiseres nog geen toestemmingsverklaring overgelegd, zodat verweerder het bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard. Zoals hiervoor onder 5 al is overwogen, heeft eiseres meer dan voldoende tijd gehad om de toestemmingsverklaring eerder in te brengen. Bovendien heeft eiseres in de brief van 8 augustus 2019 niet uitgelegd hoe zij nu aan de stukken is gekomen. Tot slot heeft verweerder er terecht op gewezen dat de kopie van de toestemmingsverklaring onleesbaar is. Volgens eiseres is dit de enige beschikbare versie. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de door eiseres bij brief van 8 augustus 2019 overgelegde stukken niet bij de beoordeling van het beroep kunnen worden betrokken.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.