ECLI:NL:RBDHA:2019:9104

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
2 september 2019
Zaaknummer
AWB 18/8252
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemmingsverklaring voor nareis van minderjarige in het bestuursrecht

In deze zaak heeft eiseres, een minderjarige met de Syrische nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis werd afgewezen. De aanvraag was ingediend door haar vader, die op dat moment een verblijfsvergunning asiel had. De staatssecretaris stelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor nareis, omdat zij geen toestemmingsverklaring en identiteitsbewijs van haar moeder had overgelegd. Eiseres voerde aan dat haar moeder tijdelijk niet in staat was om de verklaring te ondertekenen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank benadrukte dat het aan de vader was om de benodigde documenten tijdig te overleggen en dat hij op de hoogte was van de vereisten bij de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht het bezwaar ongegrond had verklaard, omdat eiseres niet aan de voorwaarden voldeed ten tijde van het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/8252

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], eiseres,
gemachtigde: mr. K. Yousef,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 oktober 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2019. Partijen zijn niet verschenen.
De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het verweerschrift. Van deze gelegenheid heeft zij bij brief van 8 augustus 2019 gebruik gemaakt.
Verweerder heeft op 15 augustus 2019 een aanvullend verweerschrift ingediend.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Eiseres is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Op 25 juni 2016 heeft haar vader, [naam 2] (hierna: referent) een verblijfsvergunning asiel gekregen. Referent heeft vervolgens op 4 juli 2016 voor eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis. Bij besluit van 17 augustus 2017 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt. Op 5 oktober 2018 heeft verweerder referent gehoord.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden voor nareis, omdat zij geen toestemmingsverklaring en identiteitsbewijs van haar moeder heeft overgelegd.
Op wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Niet in geschil is dat eiseres geen toestemmingsverklaring van haar moeder heeft overgelegd. Eiseres heeft aangevoerd dat haar moeder tijdelijk niet in staat is om de toestemmingsverklaring te ondertekenen. Referent had maar twee weken de tijd om de moeder te vinden en heeft enorm veel inspanningen verricht, maar heeft haar niet kunnen bereiken. Referent is nog steeds bezig om zijn ex-echtgenote te vinden. Referent stelt dat hem ten onrechte geen langere termijn is gegund.
De rechtbank volgt dit betoog niet. Het had referent al bij de aanvraag duidelijk moeten zijn dat hij deze verklaring moest overleggen. Dit staat immers vermeld op het aanvraagformulier. Tijdens de hoorzitting op 5 oktober 2018 heeft verweerder aan referent gevraagd of hij de toestemmingsverklaring binnen twee weken kon overleggen. Referent heeft daarmee ingestemd. Toen er op 29 oktober 2018 nog niets was ontvangen, heeft verweerder contact opgenomen met de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft aangeboden uitstel te verlenen om de toestemmingsverklaring te overleggen, onder de voorwaarde dat de gemachtigde van eiseres de op 18 september 2018 ingediende ingebrekestelling zou intrekken. De gemachtigde van eiseres heeft daarop laten weten zijn ingebrekestelling te handhaven, waardoor verweerder zich genoodzaakt zag te beslissen op het bezwaar. De rechtbank acht dit niet onredelijk.
Voor zover eiseres heeft betoogd dat zij geen toestemmingsverklaring kan overleggen omdat haar moeder onvindbaar is, overweegt de rechtbank dat deze stelling niet is onderbouwd. Ook de inspanningen die referent zou hebben verricht om de moeder te vinden, zijn niet onderbouwd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor een ander oordeel.
In de brief van 8 augustus 2019 stelt eiseres dat zij de toestemmingsverklaring van inmiddels heeft ontvangen, voorzien van een kopie van het paspoort van haar moeder. Kopieën van beide stukken zijn als bijlage bij de brief gevoegd.
De rechtbank stelt voorop dat zij het bestreden besluit ex tunc dient te toetsen. Dat betekent dat de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening dient te houden met feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Ten tijde van het bestreden besluit had eiseres nog geen toestemmingsverklaring overgelegd, zodat verweerder het bezwaar terecht ongegrond heeft verklaard. Zoals hiervoor onder 5 al is overwogen, heeft eiseres meer dan voldoende tijd gehad om de toestemmingsverklaring eerder in te brengen. Bovendien heeft eiseres in de brief van 8 augustus 2019 niet uitgelegd hoe zij nu aan de stukken is gekomen. Tot slot heeft verweerder er terecht op gewezen dat de kopie van de toestemmingsverklaring onleesbaar is. Volgens eiseres is dit de enige beschikbare versie. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de door eiseres bij brief van 8 augustus 2019 overgelegde stukken niet bij de beoordeling van het beroep kunnen worden betrokken.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.