ECLI:NL:RBDHA:2019:9054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.18777
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid COA en inbewaringstelling van vreemdelingen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van eiser door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Eiser, van Algerijnse nationaliteit, was in Nederland en had een maatregel van bewaring opgelegd gekregen op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat het COA niet bevoegd is om eiser in bewaring te stellen en ook niet verplicht is om de vreemdelingenpolitie te informeren over zijn verblijf in Nederland. Eiser had tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat de inbewaringstelling willekeurig was en een reactie op zijn eerdere strafbare feiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gronden voor de inbewaringstelling, zoals het risico op onttrekking aan toezicht en eerdere overtredingen van de Vreemdelingenwet, voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.18777

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser,

(gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. E. Izaks).

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer H. Lotfi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum]
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van deze gronden niet heeft bestreden en dat deze gronden de maatregel in beginsel kunnen dragen.
4. In die gevallen waarin de gehanteerde gronden de maatregel van bewaring in beginsel kunnen dragen, moet steeds, aan de hand van wat door partijen over het gedrag van de betrokkene en de overige feiten en omstandigheden naar voren is gebracht, te worden beoordeeld of die gronden de maatregel ook in het geval van de betrokkene daadwerkelijk kunnen dragen of dat verweerder met een minder verstrekkende maatregel had moeten volstaan.
4.1
In dit kader heeft eiser aangevoerd dat hij op 5 augustus 2019 door het Centraal Orgaan asielzoekers (COA) in het asielzoekerscentrum (AZC) te Harderwijk is geplaatst. Vervolgens is hij op 8 augustus 2019 strafrechtelijk aangehouden vanwege een winkeldiefstal. Eiser meent dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten om in de maatregel van bewaring te motiveren waarom hij ten tijde van de plaatsing in het AZC niet in bewaring is gesteld, maar wel na voornoemde strafrechtelijke aanhouding. Volgens eiser is er sprake van volkomen willekeur of is de inbewaringstelling uitsluitend een reactie op het door hem gepleegde strafbare feit. Ten tijde van de plaatsing in het AZC was er immers al voldaan aan alle voorwaarden voor inbewaringstelling, aldus eiser.
4.2
De rechtbank overweegt dat verweerder zich, met de in de maatregel gegeven motivering, waarbij tevens is verwezen naar de bewaringsgronden, terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gronden de maatregel ook daadwerkelijk kunnen dragen en dat een minder verstrekkende maatregel in het geval van eiser niet doeltreffend kan worden toegepast. Daarbij heeft verweerder in aanmerking kunnen nemen dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Verder overweegt dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat het COA eiser op 5 augustus 2019 als zij-instromer (een Dublinclaimant die ‘met onbekende bestemming vertrokken’ is gemeld en zich daarna weer heeft gemeld voor het verkrijgen van opvang) heeft aangemerkt en hem daarom opvang heeft verleend. Het COA is niet bevoegd om eiser in bewaring te stellen en is evenmin verplicht om bij de vreemdelingenpolitie (AVIM) te melden dat eiser opnieuw in Nederland verblijft. De rechtbank volgt verweerder hierin. Het betoog van eiser dat er sprake is van volkomen willekeur of dat de inbewaringstelling uitsluitend een reactie is op het door hem gepleegde strafbare feit, faalt dan ook.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.I. Legendal-Moesker, griffier.
griffier rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.