ECLI:NL:RBDHA:2019:9053

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2019
Publicatiedatum
30 augustus 2019
Zaaknummer
AWB 19/1533 & AWB 19/1599
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvragen machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak hebben eisers, de gescheiden ouders van referent, aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen afgewezen, omdat eiser zijn identiteit niet heeft onderbouwd en eiseres haar familierechtelijke relatie met referent niet heeft aangetoond. Eisers hebben beroep ingesteld tegen deze afwijzingen, waarbij zij aanvoeren dat verweerder, in het licht van het arrest E van het Hof van Justitie, nader onderzoek had moeten aanbieden. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de minderjarigheid van referent en de beperkte mogelijkheden van eisers om documenten te overleggen. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de besluiten van de staatssecretaris voor zover deze betrekking hebben op de afwijzing van de aanvragen van eiseres en haar minderjarige kinderen. De rechtbank draagt verweerder op om binnen acht weken DNA-onderzoek aan te bieden aan eiseres en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.536,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 19/1533 en 19/1599
uitspraak van de meervoudige kamer van 27 augustus 2019
in de zaken tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser,

mede namens zijn minderjarige kinderen,
[kind] ,v-nummer [nummer] ,
[kind] ,v-nummer [nummer] ,
[kind] ,v-nummer [nummer] ,
[eiseres] ,v-nummer [nummer] , eiseres,
mede namens haar minderjarige kinderen,
[kind] ,v-nummer [nummer] ,
[kind] ,v-nummer [nummer] ,
tezamen eisers
(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. ter Riet).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 5 februari 2018 heeft verweerder de aanvragen van [referent] (referent) gedaan namens eisers voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen.
Bij de afzonderlijke besluiten van 31 januari 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Het besluit met zaaknummers [nummer] en [nummer] (besluit 1) ziet op eisers, het andere besluit (besluit 2) ziet op de minderjarige kinderen van eisers.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2019. Namens eisers is verschenen hun gemachtigde. Verweerder was, met voorafgaande kennisgeving, niet ter zitting vertegenwoordigd.
De rechtbank heeft aanleiding gezien om het onderzoek ter zitting te heropenen en heeft bepaald dat de beroepen verder worden behandeld door een meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats.
Verweerder heeft bij brief van 18 juni 2019 nogmaals een verweerschrift ingediend.
Het heropende onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2019. Namens eisers is verschenen hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze uitspraak over?
1. In deze uitspraak zal de rechtbank de rechtmatigheid beoordelen van de in bezwaar gehandhaafde afwijzingen van de aanvragen van eisers voor een mvv bij referent in het kader van nareis. Daarbij speelt met name de vraag of verweerder nader onderzoek naar de identiteit van eiser en naar de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent had moeten aanbieden.
Waarom heeft verweerder de afwijzingen van de aanvragen gehandhaafd?
2. Eisers, die stellen van Eritrese nationaliteit te zijn, beogen verblijf bij referent. Eiser en eiseres stellen de (gescheiden) ouders van referent te zijn. Zij stellen dat hun kinderen de halfbroers en halfzussen van referent zijn. Aan referent is op 19 mei 2016 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Ten behoeve van eisers heeft referent de mvv-aanvragen ingediend.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen omdat hij geen officiële documenten heeft overgelegd die zijn identiteit onderbouwen en geen gedetailleerde en op de persoon toegespitste verklaring heeft gegeven voor het ontbreken hiervan. Ook zijn geen officiële documenten overgelegd die de familierechtelijke relatie tussen eiser en referent onderbouwen.
2.2.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat, hoewel haar gestelde identiteit wel wordt gevolgd omdat zij een kopie van haar identiteitskaart heeft overgelegd, zij geen officiële documenten heeft overgelegd die de familierechtelijke relatie met referent onderbouwen. Bovendien ontbreekt een antecedentenverklaring. Met de overgelegde echtscheidingsakte, indien al wordt uitgegaan van de authenticiteit hiervan, kan de familierechtelijke relatie tussen referent en zijn gestelde ouders niet worden onderbouwd. In de echtscheidingsakte wordt alleen het bestaan van een kind genoemd. Uit de akte blijkt niet dat het hier referent betreft, te meer nu het geboortejaar in de akte niet overeenkomt met het door referent zelf opgegeven geboortejaar.
2.3.
Verweerder heeft de aanvraag voor de minderjarige kinderen van eisers afgewezen omdat hij de aanvraag voor de gestelde ouders heeft afgewezen. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat, omdat de familierechtelijke relatie tussen de gestelde ouders en referent niet is aangetoond, niet is gebleken dat sprake is van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen referent en zijn gestelde halfbroers en halfzussen.
Had verweerder nader onderzoek naar de identiteit van eiser moeten aanbieden?
3. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte geen aanvullend onderzoek heeft aangeboden naar de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent. Eisers hebben, binnen de voor hen beperkte mogelijkheden, geprobeerd zoveel mogelijk documenten te overleggen en, bij het ontbreken hiervan, uitleg te geven. Dat de uitleg over het ontbreken van een identiteitskaart van eiser niet helemaal eenduidig was, laat zich achteraf lastig verklaren. In dit kader heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met het feit dat referent gedurende het grootste deel van de procedure minderjarig was. Eisers wijzen hiervoor op het arrest E van het Hof van Justitie [1] .
3.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat tegenstrijdig is verklaard over het ontbreken van de identiteitskaart van eiser. In de brief van 5 juli 2017 wordt aangegeven dat een kopie van de identiteitskaart zal volgen. In de gronden van bezwaar wordt aangevoerd dat de identiteitskaart een ‘conditional release' uit Israël is en dat eiser zijn identiteitskaart is verloren op reis naar Israël. In de brief van 11 september 2018 wordt vervolgens aangevoerd dat de identiteitskaart door de Ethiopische autoriteiten is ingenomen bij het uitreizen van Eritrea naar Ethiopië. Niet valt in te zien waarom referent zo tegenstrijdig heeft verklaard over een dergelijk basaal onderwerp. Verweerder stelt zich op het standpunt dat bij de beoordeling alle overgelegde documenten en afgelegde verklaringen zijn betrokken.
In het verweerschrift stelt verweerder zich verder op het aanvullende standpunt dat door eiser niet is voldaan aan de samenwerkingsverplichting. Alleen al hierom had verweerder de aanvraag mogen afwijzen. Ook heeft verweerder toegelicht dat naar aanleiding van het arrest E verweerder de gedragslijn zoals genoemd in paragraaf 3.5 van werkinstructie 2018/20 (nader onderzoek in de nareisprocedure) heeft gewijzigd. Als een minderjarige in een schrijnende situatie dreigt achter te blijven in het land van herkomst of derde land, dan aanvaardt verweerder een ruimere onderzoeksverplichting. In het onderhavige geval is daarvan echter volgens verweerder geen sprake. Referent verblijft in Nederland en krijgt opvang. Niet gesteld of gebleken is dat zijn halfbroers en halfzussen in een schrijnende situatie verblijven. Niet valt in te zien dat door verweerder een onjuiste toetsingsmaatstaf is gehanteerd.
3.2.
Het Hof van Justitie legt in het arrest E uit hoe de bepalingen uit de Gezinsherenigingsrichtlijn moeten worden uitgelegd en toegepast rekening houdend met de belangen van het kind zoals verwoord in artikel 7 (de eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven) en artikel 24 (de rechten van het kind), tweede en derde lid van het Handvest.
3.2.1
De rechtbank begrijpt de uitleg van het Hof van Justitie als volgt. De gezinshereniger (referent) en de bij het verzoek om gezinshereniging betrokken gezinsleden dienen, op grond van de samenwerkingsplicht, alle relevante bewijsmiddelen te verstekken en antwoord te geven op vragen en verzoeken hierover. Indien zij de samenwerkingsplicht overduidelijk niet nakomen of duidelijk sprake is van fraude, dan mag verweerder, op basis hiervan, het verzoek afwijzen. Als daar geen sprake van is, beoordeelt verweerder vervolgens de verstrekte bewijsmiddelen en verklaringen (samen: elementen) voordat wordt besloten of tot nader onderzoek wordt overgegaan. In de eerste plaats worden de elementen objectief beoordeeld en in de tweede plaats subjectief. Bij de subjectieve beoordeling moet rekening worden gehouden met de persoon van betrokkenen, de concrete situatie waarin de betrokkenen zich bevinden en de bijzondere problemen waar zij mee worden geconfronteerd. Het doel van de subjectieve beoordeling is dat de eisen die verweerder stelt aan de bewijskracht en plausibiliteit van de elementen moeten worden afgestemd zodat deze evenredig zijn met de persoon van referent, de concrete situatie en de bijzondere problemen.
3.3.
Anders dan verweerder meent de rechtbank dat uit het arrest E niet kan worden afgeleid dat verweerder enkel in het geval van een minderjarig kind in een schrijnende situatie een ruimere onderzoeksverplichting dient te aanvaarden. De normen die het Hof van Justitie noemt hiervoor, zoals weergegeven onder 3.2.1, zijn breder en meer algemeen van aard. Hierdoor is het arrest E in deze zaak van toepassing zodat beoordeeld moet worden of verweerder in het onderhavige geval een ruimere onderzoeksverplichting heeft en, zo ja, of hieraan is voldaan.
3.4.
Eiser en referent hebben niet dermate overduidelijk niet aan hun samenwerkingsverplichting voldaan, dat verweerder de aanvraag alleen al op basis hiervan had mogen afwijzen. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat eiser zich op geen enkele wijze heeft ingespannen om zijn identiteit aan tonen of dat er mogelijk sprake is van fraude.
3.5.
Wel is tegenstrijdig verklaard over het ontbreken van documenten met betrekking tot de identiteit van eiser. Op basis hiervan heeft verweerder mogen besluiten om geen nader onderzoek naar de identiteit van eiser aan te bieden. Ook wanneer wordt meegewogen dat de verklaringen over het ontbreken van documenten via referent zijn afgelegd en dat referent op dat moment minderjarig was, zijn de verklaringen dermate tegenstrijdig dat verweerder geen nader onderzoek had hoeven aan te bieden. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Had verweerder nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent moeten aanbieden?
4. Eisers voeren aan dat door verweerder onvoldoende waarde wordt gehecht aan de overgelegde echtscheidingsakte. Referent heeft bij de start van zijn eigen procedure aangegeven zijn geboortedatum niet exact te weten. Hij heeft deze daarom geschat. Dit verklaart waarom zijn geboortedatum niet overeenkomt met de geboortedatum genoemd in de echtscheidingsakte. Op het moment is het voor eisers lastiger om documenten uit Eritrea te laten overkomen. Hierdoor zijn eisers niet in de gelegenheid om nadere documenten te overleggen.
4.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat onvoldoende substantieel indicatief bewijs van de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent is overgelegd. Ter zitting heeft verweerder, ter aanvulling op het standpunt zoals onder 2.2 weergegeven, opgemerkt dat ook indien wordt gevolgd dat de verbinding met Eritrea slecht is, van betrokkenen verwacht mag worden dat zij, gezien het feit dat deze procedure al drie jaar duurt, meer indicatief bewijs kunnen overleggen.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende waarde heeft gehecht aan de verklaring van referent over de afwijkende geboortedata. Referent, die op dat moment minderjarig was, heeft vanaf het begin duidelijk verklaard dat hij zijn geboortedatum heeft geschat. Dat die schatting afwijkt van de datum in de echtscheidingsakte is niet onverklaarbaar. Daarom is verweerders standpunt dat, gezien de tegenstrijdigheid tussen de eigen opgave van de geboortedatum van referent en de datum op de echtscheidingsakte, de akte als indicatief bewijs weinig waarde toekomt niet houdbaar.
4.3.
In zijn algemeenheid kan niet van substantieel indicatief bewijs worden gesproken bij het overleggen van één document. Gezien de toepassing van het arrest E moet verweerder echter bekijken of deze eis gezien de persoon van referent, de concrete situatie en de bijzondere problemen nog wel evenredig is. Verweerder heeft dat in dit geval onvoldoende gedaan. Verweerder heeft onvoldoende meegewogen dat referent bij de aanvraag minderjarig was en maar beperkt de mogelijkheid had om te communiceren met eiseres. Hierdoor rust op verweerder een ruimere onderzoeksverplichting en had verweerder over moeten gaat tot het aanbieden van nader onderzoek naar de familierechtelijke relatie tussen eiseres en referent (DNA-onderzoek). Dit betekent dat deze beroepsgrond slaagt.
Kan het ontbreken van de antecedentenverklaring aan eiseres worden tegengeworpen?
5. Eisers voeren aan dat de antecedentenverklaring van eiseres niet is overgelegd omdat het voor referent niet mogelijk is om aanvullende documenten te ontvangen uit Eritrea. Indien eiseres was uitgenodigd voor DNA-onderzoek op de Nederlandse ambassade had zij daar ter plekke de antecedentenverklaring kunnen ondertekenen.
5.1.
Deze afwijzingsgrond is onvoldoende om de bestreden besluiten, ondanks het geconstateerde gebrek, te kunnen dragen. Omdat de rechtbank van oordeel is dat verweerder aan eiseres nader onderzoek had moeten aanbieden, is eiseres hierdoor alsnog in de gelegenheid om de antecedentenverklaring getekend te overleggen.
Wat betekent dit voor het beroep van eisers?
6. Gelet op het onder 4.3 overwogene komt besluit 1 voor vernietiging in verband met strijd met de Gezinsherenigingsrichtlijn in aanmerking voor zover dit betrekking heeft op de aanvraag van eiseres. Omdat, zoals onder 2 is weergegeven, de afwijzing van de gestelde halfbroers en halfzussen direct verband houdt met de afwijzing van de gestelde ouders, komt besluit 2 voor zover het ziet op de minderjarige kinderen van eiseres ook voor vernietiging in aanmerking. Gelet op het geconstateerde gebrek ziet de rechtbank geen aanleiding om te bekijken of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven of zelf in de zaak te voorzien.
7. De rechtbank ziet aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift in samenhangende zaken en 2 punten voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten voor zover deze zien op de afwijzing van de aanvraag van eiseres en haar minderjarige kinderen;
  • draagt verweerder op om binnen acht weken DNA-onderzoek aan te bieden aan eiseres;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.536,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en
mr. M.S.T. Belt, rechters, in tegenwoordigheid van M.M. Neutgens, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 27 augustus 2019
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).

Voetnoten

1.Arrest van 13 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:192.