ECLI:NL:RBDHA:2019:9028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
29 augustus 2019
Zaaknummer
AWB 19/1135
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in verblijfsvergunningzaak voor Turkse zelfstandige met nieuw ondernemingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Turkse zelfstandige, geboren in 1986. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning om als zelfstandige te werken, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist. Tijdens de zitting op 20 juni 2019 was de verzoeker aanwezig met zijn gemachtigde en een tolk, terwijl de verweerder niet aanwezig was.

De voorzieningenrechter heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken, waaronder een nieuw ondernemingsplan dat vlak voor de zitting was ingediend. De rechter oordeelde dat het nieuwe ondernemingsplan een uitgebreidere markt- en concurrentieanalyse bevatte dan eerdere plannen en dat de verzoeker voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zijn activiteiten een wezenlijk Nederlands belang dienden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd was, vooral met betrekking tot de onderbouwing van de werkervaring van de verzoeker en het financieel plan.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de verzoeker niet mocht worden uitgezet totdat er op het bezwaar was beslist. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de verzoeker, die op € 1.024,- werden vastgesteld. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/1135

uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juli 2019 in de zaak tussen

[verzoeker] ,

geboren op [geboortedatum] 1986, van Turkse nationaliteit, verzoeker,
(gemachtigde: mr. B. Aydin)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: M.M. Luik).

Procesverloop

Met het besluit van 16 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige afgewezen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en daarnaast de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op de zitting van 20 juni 2019. Verzoeker was op de zitting aanwezig samen met zijn gemachtigde en tolk in de Turkse taal A. Dönmez. Verweerder was, met voorafgaand bericht, niet op de zitting aanwezig.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft een aanvraag gedaan voor arbeid als zelfstandige bij de eenmanszaak [bedrijf 1] . Dit is verzoekers derde aanvraag voor dit bedrijf.
2. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn huidige aanvraag diverse stukken overgelegd, waaronder een ondernemingsplan van 10 oktober 2017 opgesteld door [bedrijf 2] . en een ondernemingsplan van 7 november 2018, opgesteld door [bedrijf 3] . Vlak voor de zitting heeft verzoeker een nieuw ondernemingsplan ingediend. Ook dit ondernemingsplan is opgesteld door [bedrijf 3] en is uitgegeven op 17 juni 2019.
3. Het is de vraag of met die stukken is voldaan aan het documentatievereiste zoals opgenomen is in paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en Bijlage 8aa van het Voorschrift Vreemdelingen 2000. De voorzieningenrechter stelt daarbij voorop dat verweerder enkel moet beoordelen of iemand voldoende bewijsmiddelen heeft overgelegd zodat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) aan de hand van die bewijsmiddelen inhoudelijk kan toetsen of met de activiteiten van verzoeker een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend.
4. Verweerder heeft de aanvraag onder meer afgewezen omdat de markt- en concurrentieanalyse niet specifiek genoeg is beschreven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bevat het nieuwe ondernemingsplan van 17 juni 2019 een uitgebreidere markt- en concurrentieanalyse dan het ondernemingsplan van 7 november 2018. Concurrenten worden bij naam genoemd en het onderscheidend vermogen ten opzichte van de concurrenten wordt vermeld. Ook de marktanalyse is specifieker beschreven. Er wordt ingegaan op de markt, de doelgroepen en het marktaandeel, die wordt onderbouwd met cijfers en bronvermelding. Daarbij is in dit ondernemingsplan vermeld, en dat heeft verzoeker op de zitting nader toegelicht, dat hij zich onderscheidt van zijn concurrenten, omdat hij veel werkervaring heeft en zich alleen toelegt op pleisterwerk en spuitwerk, terwijl de concurrerende stukadoorbedrijven in zijn omgeving ook andere stukwerkzaamheden verrichten. Volgens verzoeker maakt dit hem een specialist op zijn vakgebied. Nu verzoeker zijn betoog heeft onderbouwd, valt dat naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook te toetsen door de RvO. Verzoekers betoog slaagt dan ook.
5. Verder mist verweerder een onderbouwing van verzoekers gestelde ervaring met betrekking tot de werkzaamheden en diensten in het ondernemingsplan. Verweerder heeft in dit verband gevraagd naar afschriften van behaalde diploma’s. Verzoeker heeft op de zitting toegelicht dat hij geen diploma’s heeft met betrekking tot de stukwerkzaamheden en daar dus geen bewijs van kan overleggen. Verzoeker heeft wel veel werkervaring, aldus verzoeker. In het bestreden besluit wordt verzoeker tegengeworpen dat hij zijn werkervaring in de algemene bouwsector in Turkije niet heeft onderbouwd. In bezwaar heeft verzoeker een uit het Turks vertaald stuk van de [stichting] gedateerd 12 juni 2019 overlegd, waaruit blijkt – zoals nader toegelicht ter zitting – dat verzoeker gewerkt heeft in de bouwsector. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom verzoeker hiermee zijn werkervaring niet heeft onderbouwd en dat RvO dat niet kan beoordelen in de toets naar het onderscheidend vermogen. Ook dit betoog slaagt.
6. Ten aanzien van het financieel plan geldt dat verzoeker dit nader heeft onderbouwd met gegevens die hij gedurende de bezwaarprocedure heeft ingebracht. Zo heeft hij Btw-aangiften, IB-aangiften over de jaren 2016 tot en met 2018 en de jaarrekening over 2017 overgelegd. Het financieel plan is daarbij opgesteld door een daartoe bevoegde externe deskundige. Verweerder had beter moeten motiveren waarom het financieel plan niettemin niet voldoet aan de eisen.
7. Gelet op het nieuwe ondernemingsplan en de stukken die verzoeker bij deze aanvraag en in de bezwaarperiode ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft overgelegd, is de algemene stelling van verweerder in de brief van 18 juni 2019, dat ook het nieuwe ondernemingsplan summier en in algemene bewoordingen is opgesteld en niet is onderbouwd met objectief verifieerbare bewijsstsukken onvoldoende door verweerder gemotiveerd. Het had op de weg van verweerder gelegen om in dat verweerschrift nader in te gaan op de door verzoeker overgelegde stukken. Temeer nu hij op voornoemde relevante onderdelen van zijn aanvraag nadere bewijsstukken heeft overgelegd, waarmee zijn aanvraag – zoals het er thans naar uitziet – door RvO inhoudelijk getoetst kan worden.
8. Bij deze stand van zaken kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gezegd dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom toe in die zin dat het verweerder wordt verboden om verzoeker uit te zetten voordat op het bezwaar is beslist.
9. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor de aanwezigheid op de zitting, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- bepaalt dat het verweerder wordt verboden verzoeker uit te zetten totdat verweerder op het bezwaar heeft beslist;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.024,-, te betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Dankbaar, griffier. Deze uitspraak is in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2019.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.