ECLI:NL:RBDHA:2019:9028
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Toewijzing voorlopige voorziening in verblijfsvergunningzaak voor Turkse zelfstandige met nieuw ondernemingsplan
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 juli 2019 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Turkse zelfstandige, geboren in 1986. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning om als zelfstandige te werken, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het bezwaar was beslist. Tijdens de zitting op 20 juni 2019 was de verzoeker aanwezig met zijn gemachtigde en een tolk, terwijl de verweerder niet aanwezig was.
De voorzieningenrechter heeft de aanvraag beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken, waaronder een nieuw ondernemingsplan dat vlak voor de zitting was ingediend. De rechter oordeelde dat het nieuwe ondernemingsplan een uitgebreidere markt- en concurrentieanalyse bevatte dan eerdere plannen en dat de verzoeker voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zijn activiteiten een wezenlijk Nederlands belang dienden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd was, vooral met betrekking tot de onderbouwing van de werkervaring van de verzoeker en het financieel plan.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de verzoeker niet mocht worden uitgezet totdat er op het bezwaar was beslist. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de verzoeker, die op € 1.024,- werden vastgesteld. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.