ECLI:NL:RBDHA:2019:8979

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 mei 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.8116
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid onder de Dublinverordening; beoordeling van kwetsbaarheid en medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, geboren in 1955 met een onbekende nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft overwogen dat de aanvraag niet in behandeling genomen kon worden, omdat Nederland een verzoek om terugname aan België had gedaan, dat door België was aanvaard. Eiseres heeft aangevoerd dat Nederland nader onderzoek naar de verantwoordelijkheid van Portugal had moeten verrichten, omdat zij in het bezit was van een Schengenvisum van Portugal. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat Portugal niet langer als verantwoordelijke lidstaat kan worden aangemerkt, omdat het visum op het moment van de aanvraag in Nederland meer dan zes maanden was verlopen. Eiseres heeft ook een beroep gedaan op het arrest Tarakhel, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van bijzondere kwetsbaarheid. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris niet gehouden was om aanvullende garanties te vragen aan de Belgische autoriteiten. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.8116

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.S. Harhangi-Asarfi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal).

Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat België verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.8117, plaatsgevonden op 7 mei 2019. Eiseres en haar gemachtigde, zijn met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1955. Haar nationaliteit is onbekend. Zij heeft op 15 januari 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij België een verzoek om terugname gedaan. België heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder haar asielaanvraag ten onrechte niet aan zich heeft getrokken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De gemachtigde van eiseres wijst op medische aspecten maar heeft dit niet met stukken kunnen onderbouwen omdat die stukken er niet zijn. Het verlies van een van haar kinderen heeft zijn weerslag gehad op de psychologische gesteldheid van eiseres. Het ontbreekt eiseres echter aan enig ziekte-inzicht waardoor zij geen medische/psychologische hulp inroept. Eiseres dient derhalve als een kwetsbaar persoon in de zin van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 november 2014, met zaaknummer 29217/12, Tarakhel tegen Zwitserland (het arrest Tarakhel) te worden aangemerkt, voor wie speciale garanties moeten worden gesteld. Verweerder heeft dit onvoldoende erkend. Van belang is dat eiseres heeft verklaard in België op straat te hebben moeten slapen en geen medische (nood)hulp te hebben gekregen. Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de kwetsbaarheid van eiseres niet is aangetoond, dient verweerder eiseres, gelet op het beginsel van equality of arms, tegemoet te komen in de op haar rustende onderbouwingsplicht. Tot slot wijst eiseres erop dat zij door Portugal in het bezit is gesteld van een Schengenvisum en daarmee de Europese Unie is ingereisd, waardoor Portugal verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag. Verweerder had eiseres dan ook bij Portugal moeten claimen of in ieder geval nader onderzoek naar de verantwoordelijkheid van Portugal moeten verrichten.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Voor zover eiseres zich erop beroept dat Portugal verantwoordelijk is voor de behandeling van haar asielaanvraag dan wel dat Nederland de verantwoordelijkheid van Portugal voor de behandeling van haar asielaanvraag nader had moeten onderzoeken, verwijst de rechtbank naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 2 april 2019 in de gevoegde zaken C-582/17 & C-583/17, H., R. tegen staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het HvJ EU heeft in dit arrest uitgemaakt dat de Dublinverordening aldus moet worden uitgelegd dat een onderdaan van een derde land die in een eerste lidstaat een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, deze lidstaat daarna heeft verlaten en vervolgens in een tweede lidstaat een nieuw verzoek om internationale bescherming heeft ingediend zich in beginsel niet kan beroepen op het in artikel 9 van de Dublinverordening neergelegde verantwoordelijkheidscriterium in het kader van een op grond van artikel 27, eerste lid, van de Dublinverordening in die tweede lidstaat ingesteld rechtsmiddel tegen een jegens hem genomen overdrachtsbesluit. Het HvJ EU maakt vervolgens een specifieke uitzondering op deze regel in het geval de situatie valt onder artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
Uit dit arrest volgt dat het voorgaande niet alleen geldt in het geval de vreemdeling zich beroept op het in artikel 9 van de Dublinverordening neergelegde verantwoordelijkheidscriterium maar ook indien hij of zij zich beroept op een van de andere in hoofdstuk III van de Dublinverordening neergelegde criteria, zoals artikel 12 van de Dublinverordening.
Indien de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het verzoek reeds vaststaat, hoeven de regels inzake de procedure tot bepaling van deze verantwoordelijkheid, waaronder in de eerste plaats de in hoofdstuk III van de Dublinverordening neergelegde criteria, niet opnieuw te worden toegepast (zie overweging 67). Eiseres heeft eerst in België een asielverzoek ingediend en heeft na het verlaten van België een asielverzoek in Nederland ingediend. Eiseres heeft haar in België ingediende verzoek niet ingetrokken tijdens de procedure tot het bepalen van de verantwoordelijke lidstaat, aangezien haar asielaanvraag in België in behandeling is genomen en vervolgens is afgewezen. Blijkens de verklaringen van eiseres is het hiertegen door haar ingediende beroep ongegrond verklaard. Eiseres valt dan ook niet onder de situatie van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Om die reden kan eiseres zich in de huidige beroepsprocedure niet meer beroepen op artikel 12 van de Dublinverordening. De rechtbank volgt dan ook niet dat Nederland nader onderzoek naar de verantwoordelijkheid van Portugal voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres had moeten verrichten.
Bovendien heeft verweerder er ter zitting terecht op gewezen dat Portugal ingevolge artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening niet langer als de verantwoordelijke lidstaat kan worden aangemerkt. Eiseres is door Portugal in het bezit gesteld van een Schengenvisum dat geldig was van 28 september 2016 tot en met 21 november 2016. Nu dit visum op het moment van indiening van het asielverzoek in Nederland op 15 januari 2019 meer dan zes maanden is verlopen, is de lidstaat waar eiseres het eerste verzoek om internationale bescherming heeft ingediend, aldus België, verantwoordelijk voor de behandeling van het verzoek.
5.2.
Het beroep op het arrest Tarakhel slaagt niet, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat in haar geval sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid als bedoeld in dit arrest. De enkele stelling van de gemachtigde van eiseres dat eiseres psychische problemen heeft en hiervoor behandeling behoeft, acht de rechtbank hiertoe onvoldoende. Naar het oordeel van de rechtbank was verweerder dan ook niet gehouden om aanvullende individuele garanties aan de Belgische autoriteiten te vragen om een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden te voorkomen.
5.3.
Voor zover eiseres van mening is dat België zich niet houdt aan Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn) omdat zij in België op straat heeft moeten slapen en geen medische (nood)hulp heeft gekregen, heeft verweerder, onder verwijzing naar het arrest van het EHRM in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van 2 december 2008 (ECLI:NL:XX:2008:BG9802), terecht overwogen dat eiseres zich over eventuele problemen dient te beklagen bij de Belgische autoriteiten dan wel de geëigende instanties. Eiseres heeft niet gesteld noch onderbouwd dat klagen bij de Belgische autoriteiten voor haar niet mogelijk is. Uit de verklaringen die eiseres tijdens het aanmeldgehoor Dublin heeft afgelegd, blijkt bovendien dat zij tijdens haar asielprocedure in België opvang en medische hulp heeft gehad. Gelet op het voorgaande, is niet gebleken dat de Belgische autoriteiten eiseres bij voorbaat niet zouden kunnen of willen helpen.
5.4.
In de gestelde medische omstandigheden heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de asielaanvraag van eiseres op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken. Hierbij is van belang dat eiseres de gestelde medische problematiek niet met stukken heeft onderbouwd. De stelling dat eiseres zelf niet goed in de gaten heeft medische/psychische hulpverlening nodig te hebben waardoor zij de medische problematiek niet kan onderbouwen, maakt dit niet anders. Nu eiseres momenteel niet medisch behandeld wordt en ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een dergelijke behandeling behoeft, valt niet in te zien dat verweerder eiseres tegemoet had moeten komen door zelf onderzoek te verrichten naar de psychische gesteldheid van eiseres. De rechtbank ziet voor een dergelijk verstrekkende reikwijdte van het beginsel van equality of arms geen grond. Het is immers allereerst aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij medische problemen heeft.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.