4.3De beoordeling van de tenlastelegging
Het bewijs
[slachtoffer] heeft op 9 mei 2019 aangifte gedaan. Zij heeft verklaard dat zij die dag op haar fiets over de [straatnaam] in Den Haag reed, rijdende in de richting van de [straatnaam] . Ter hoogte van de [straatnaam] kwam zij op een kruispunt. Midden op dat kruispunt stond een auto stil, waarbij de voorkant wees in een andere richting dan waar [slachtoffer] naartoe fietste. [slachtoffer] fietste achter deze auto langs en fietste daarna verder in de richting van de [straatnaam] . Halverwege die [straatnaam] kwam een auto naast haar rijden. Die auto reed steeds meer naar rechts en sneed haar vervolgens af, waardoor zij met haar fiets ten val kwam. Zij kwam met de linkerzijde van haar lichaam op de grond terecht. Zij voelde direct pijn aan haar ribben en hoofd.
In het ziekenhuis is geconstateerd dat [slachtoffer] (onder andere) gekneusde ribben en een bloeduitstorting in haar gezicht had opgelopen.
Van het Team Technisch Toezicht in Den Haag zijn camerabeelden verkregen, waarop de aanrijding tussen verdachte en [slachtoffer] is te zien. Een verbalisant heeft deze beelden bekeken en beschrijft daarop het volgende. Het slachtoffer
(rechtbank begrijpt: [slachtoffer] )fietst rechtdoor
(de rechtbank begrijpt: rechtdoor in de richting van de [straatnaam] ). Op de kruising van de [straatnaam] met de [straatnaam] komt een grijze auto (merk: [automerk] ) van rechts, die voorrang neemt. Daardoor moeten enkele fietsers, waaronder [slachtoffer] , stoppen. [slachtoffer] fietst achter de auto langs en geeft een klap met haar linker hand op de achterruit van die auto. De auto vervolgt zijn weg rechtdoor in de richting van de [straatnaam] , maar maakt opeens een manoeuvre naar rechts, in de richting van de [straatnaam] . De auto rijdt daarna in de richting van [slachtoffer] en vervolgens naast haar. Daarna maakt de auto een manoeuvre naar rechts, waarna die auto [slachtoffer] aan haar linkerzijde raakt en zij met haar fiets ten val komt.
Op de camerabeelden is te zien, dat op het moment dat de auto van verdachte in de [straatnaam] links naast [slachtoffer] rijdt, die auto plotseling een snelle beweging naar rechts maakt, hierdoor tegen [slachtoffer] aan rijdt en dat zij daarna met haar fiets op straat ten val komt.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 9 mei 2019 in zijn auto (merk: [automerk] ) over de [straatnaam] in Den Haag reed, rijdende in de richting van de [straatnaam] . Bij de kruising van de [straatnaam] met de [straatnaam] stopte hij om voorrang te verlenen aan voor hem van rechts komend verkeer. Verdachte bedacht zicht en sloeg op het laatste moment op de kruising rechtsaf, de [straatnaam] in. Hij is op de [straatnaam] met zijn auto tegen [slachtoffer] aangereden. Dit was een ongeluk. Verdachte reed op dat moment met een snelheid van (naar schatting) 20 à 30 km/u.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gebruikt het proces-verbaal van bevindingen met de beschrijving van de camerabeelden slechts voor het bewijs voor zover het gaat om de op zitting gedane feitelijke vaststellingen van wat op die beelden is te zien. Om die reden behoeft het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van dit proces-verbaal geen verdere bespreking.
Omdat de rechtbank de verklaring van getuige [getuige] niet voor het bewijs gebruikt, behoeft het verweer strekkende tot bewijsuitsluiting van die verklaring eveneens geen bespreking.
Uit de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat verdachte met zijn auto met een (geschatte) snelheid van 20 à 30 km/u in de [straatnaam] reed, dat hij naast [slachtoffer] – die daar op haar fiets reed – is gaan rijden en dat hij vervolgens met zijn auto plotseling een snelle beweging naar rechts heeft gemaakt, waarbij hij tegen [slachtoffer] is aangereden waardoor zij met haar fiets ten val is gekomen.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van verdachte dat hij de macht over het stuur verloor vanwege het pakken van een broodje uit een tas op de achterbank niet wordt ondersteund door de camerabeelden. Op deze beelden is te zien dat de auto een snelle beweging naar rechts maakt, waardoor [slachtoffer] met haar fiets ten val komt. Die snelle en strakke beweging past naar het oordeel van de rechtbank bij een gecontroleerde stuurbeweging met als doel het aanrijden van [slachtoffer] en niet bij het verliezen van de macht over het stuur als gevolg van het pakken van een broodje van de achterbank. Immers, bij het pakken van een broodje van de achterbank door verdachte, waarbij hij naar eigen zeggen nog één hand aan het stuur had en een aantal malen achterom keek, valt te verwachten dat de auto langzaam naar rechts beweegt en geen plotselinge en strakke beweging in de richting van de aangeefster. Ook valt verder uit de camerabeelden niets af te leiden wat zou duiden in de richting van het pakken van een broodje op de wijze zoals door verdachte ter zitting is beschreven.
Voorts overweegt de rechtbank dat het handelen van verdachte past bij het verkeersconflict dat hij had met aangeefster. Uit de camerabeelden blijkt dat [slachtoffer] een klap met haar hand op de achterruit van de auto van verdachte gaf. Hoewel aangeefster zelf niet over deze klap en de reden daarvan heeft verklaard, moet die klap naar het oordeel van de rechtbank worden gezien als een uiting van irritatie van aangeefster jegens verdachte, omdat hij de weg blokkeerde. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte hierop heeft gereageerd en, vermoedelijk boos over de klap op zijn auto, in plaats van rechtdoor, rechtsaf is geslagen en achter aangeefster is aan gereden om vervolgens met zijn auto tegen haar aan te rijden.
Nu het door verdachte geschetste scenario niet overeenkomt met wat op de camerabeelden is te zien en zijn handelen past bij het verkeersconflict waarvan in dit geval sprake was en niet bij het verliezen van de macht over het stuur als gevolg van een beweging naar achteren, acht de rechtbank de verklaring van verdachte ongeloofwaardig en wijst zij deze van de hand.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn auto naast [slachtoffer] is gaan rijden, terwijl die [slachtoffer] zich voortbewoog op haar fiets, en dat hij vervolgens plotseling opzettelijk met zijn auto naar rechts heeft gestuurd, waardoor die [slachtoffer] door de auto is geraakt en daardoor met haar fiets ten val is gekomen.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord hoe dit handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd. Dat handelen is primair ten laste gelegd als een poging tot doodslag en subsidiair als een poging tot zware mishandeling. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Poging tot zware mishandeling
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte boos opzet had op de dood van [slachtoffer] . Evenmin bevat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs om te kunnen concluderen dat verdachte voorwaardelijk opzet op dat gevolg had, in die zin dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden als gevolg van de val met haar fiets. Om die reden zal verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Dat geldt niet voor de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Door met een auto, een zwaar voertuig, met een snelheid van (naar schatting) 20 à 30 km/u tegen een rijdende fietser ( [slachtoffer] ), een kwetsbare verkeersdeelnemer, aan te rijden, terwijl je weet dat die fietser geen enkele mogelijkheid heeft om aan die aanrijding te ontkomen en ook moet weten – gelet op het feit van algemene bekendheid dat een fietser bij een aanrijding met een auto niet bestand is tegen het gewicht van die auto – dat die fietser op straat ten val zal komen als gevolg van die aanrijding, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen als gevolg van die val. Gelet daarop acht de rechtbank de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
Hetgeen de raadsvrouw voor het overige heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.