ECLI:NL:RBDHA:2019:8946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
28 augustus 2019
Zaaknummer
AWB 18/7957 en AWB 18/7958
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van niet onherroepelijke echtscheiding

In deze zaak heeft eiser een verblijfsvergunning aangevraagd voor verblijf als familie- of gezinslid bij zijn partner. De aanvraag is door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat eiser niet ongehuwd is. De echtscheiding van eiser is niet onherroepelijk, aangezien zijn ex-partner in hoger beroep is gegaan, waardoor de echtscheiding niet kan worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze situatie geen beletsel is waarop geen invloed kan worden uitgeoefend, zoals bedoeld in artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit. Eiser heeft aangevoerd dat er sprake is van een individuele beoordeling, maar de rechtbank oordeelt dat de voorwaarden van artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit niet in strijd zijn met de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn aan hem toegewezen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/7957 en AWB 18/7958
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 4 april 2019 in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] , V-nummer [V-nummer] , eiser/verzoeker,

(gemachtigde: mr. E.L. Garnett),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M. van Leeuwe-Hokke).

Procesverloop

Bij besluit van 18 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) van 13 november 2017 tot het verlenen van een verblijfsvergunning afgewezen.
Bij besluit van 1 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. E.L. Garnett. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2. Verweerder heeft eisers aanvraag voor een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid afgewezen omdat niet voldaan is aan de voorwaarden van artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit. Eiser is niet ongehuwd omdat zijn echtscheiding namelijk niet onherroepelijk is. Daarnaast voldoet referent niet aan het middelenvereiste.
3. Ingevolge artikel 3.14, onder b, 2° van het Vreemdelingenbesluit wordt de verblijfsvergunning verleend aan de vreemdeling van 21 jaar of ouder, die met de hoofdpersoon een naar behoren geattesteerde duurzame en exclusieve relatie onderhoudt, waarin de partners ongehuwd zijn en geen in Nederland geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, tenzij het huwelijk door wettelijke beletselen waarop geen invloed kan worden uitgeoefend, niet is ontbonden.
4. Eiser heeft aangevoerd dat het huwelijk tussen eiser en zijn voormalig partner mevrouw [A] niet ontbonden kan worden omdat er wettelijke beletselen zijn. Ondanks het feit dat de rechtbank de echtscheiding heeft uitgesproken, kan deze niet ingeschreven worden in de registers van de burgerlijke stand, omdat mevrouw [A] in hoger beroep is gegaan.
5. In de Nota van Toelichting bij het Vreemdelingenbesluit (Staatsblad 2013, 184, blz. 7), is het volgende vermeld over artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit:
De passage ‘tenzij het huwelijk door wettelijke beletselen waarop geen invloed kan worden uitgeoefend, niet is ontbonden’ ziet op echtscheidingen die mislukken als gevolg van wettelijke beletselen waarop geen invloed kan worden uitgeoefend. Men kan naar Nederlands recht gescheiden zijn, maar nog de nationaliteit hebben van een land dat die echtscheiding niet erkent. Dan kan men er zelf niets aan doen dat het huwelijk formeel nog in stand is. Dan is men voor het toelatingsbeleid ongehuwd, maar formeel zou men in dat herkomstland nooit een ongehuwdverklaring kunnen krijgen.
6. De echtscheiding tussen eiser en mevrouw [A] is door de rechtbank uitgesproken per 26 februari 2018, maar is niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand (artikel 1:20 van het BW) omdat de uitspraak niet in kracht van gewijsde is gegaan door het ingestelde hoger beroep van de vrouw. Dit betekent dat eiser niet ongehuwd is in de zin van artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit. De omstandigheid dat de echtscheiding nog niet is ingeschreven omdat de vrouw hoger beroep heeft ingesteld, is geen beletsel waarop geen invloed kan worden uitgeoefend, zoals artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit het bedoelt. Het is een tijdelijk beletsel totdat de echtscheiding onherroepelijk is geworden. Na het onherroepelijk worden kan de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand worden ingeschreven. Deze beroepsgrond treft geen doel.
7. Eiser stelt dat ook voor wat betreft de eis van ongehuwd zijn een individuele beoordeling dient plaats te vinden, zoals het Hof van Justitie dat in de arresten Khachab en Chakroun heeft gedaan voor de inkomenseis (Khachab, 21 april 2016, ECLI:EU:C:2016:285 en Chakroun, 4 maart 2010, ECLI:EUR:C:2010:117). Het toetsen van eisers situatie aan artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit is volgens eiser niet zo’n individuele beoordeling.
8. Deze beroepsgrond slaagt niet. In de arresten Khachab en Chakroun was de uitleg van artikel 7, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn aan de orde. De beoordeling van de vraag of sprake is van stabiele en regelmatige inkomsten, zoals bedoeld in dat artikel, laat een grotere beoordelingsruimte toe dan de beoordeling van de vraag of de vreemdeling ongehuwd is. Verweerder heeft om die reden kunnen volstaan met het toetsen van de individuele situatie aan de voorwaarde die artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit stelt aan de verlening van een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid.
9. De rechtbank is verder van oordeel dat artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit niet in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn, omdat artikel 4, derde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn net als artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit, bepaalt dat sprake moet zijn van een ongehuwde partner. In de Considerans noch in de tekst van de Gezinsherenigingsrichtlijn ligt een aanknopingspunt om ongehuwd anders op te vatten dan niet gehuwd in de betekenis die de nationale wetgeving daaraan geeft. Ook is er geen reden om ongehuwd zijn zo uit te leggen dat onder omstandigheden ook gehuwden daaronder kunnen worden begrepen.
10. Eiser stelt dat het doel van de ongehuwd-eis is om polygamie tegen te gaan en dat daar in zijn geval geen sprake van is, zodat verweerder een uitzondering dient te maken bij te toepassing van artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit. Eiser wijst er op dat zijn verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf bij echtgenote [A] ’ is ingetrokken en dat de uitkomst van de echtscheidingsprocedure zal zijn dat hij gescheiden is of dat het huwelijk nietig is verklaard. In beide gevallen is er van polygamie geen sprake.
11. Verweerder heeft deze stellingen van eiser niet weersproken. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder vasthoudt aan de eis dat eiser ongehuwd moet zijn en dat er geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie met referent zolang hij niet ongehuwd is.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen uitzondering heeft hoeven maken voor de situatie van eiser. De registers van de burgerlijke stand dienen de openbare orde en de inschrijving van eiser als gehuwd in die registers heeft rechtsgevolgen. Om die reden kan verweerder vasthouden aan de eis dat eiser ongehuwd is. Verweerder heeft ook geen uitzondering hoeven maken omdat verwacht kan worden dat eiser op termijn ongehuwd zal zijn en de echtscheiding dan wel de nietigverklaring van het huwelijk in de registers van de burgerlijke stand zal worden ingeschreven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiser heeft gewezen op de regeling voor polygamie op grond waarvan één van de echtgenoten van de vreemdeling een verblijfsvergunning kan krijgen en bepleit dat deze regeling analoog wordt toegepast op partnerrelaties.
14. Deze beroepsgrond treft geen doel omdat de situatie van eiser en referent niet te vergelijken is met de situatie die beschreven is in artikel 4, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn en die in artikel 3.16 van het Vreemdelingenbesluit is geïmplementeerd.
15. Gelet op het voorgaande wordt niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.14 van het Vreemdelingenbesluit en heeft verweerder de aanvraag terecht afgewezen. Dit betekent dat de beroepsgrond over de inkomenseis geen bespreking hoeft.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet van het horen van eiser kon afzien op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is namelijk geen sprake gelet op de inhoud van het (aanvullend) bezwaarschrift. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Eiser heeft niet gevraagd om de zaak terug te wijzen naar verweerder. De rechtbank zal daarom bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven omdat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen.
17. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser in de beroepszaak betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser heeft gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512,- en wegingsfactor 1).
19. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
20. Voor een proceskostenveroordeling voor de voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.