ECLI:NL:RBDHA:2019:8889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juli 2019
Publicatiedatum
27 augustus 2019
Zaaknummer
7227823 RP VERZ 18-50518
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen buren over geluidsoverlast en de afwijzing van het verzoek om maatregelen

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter mr. B.C. Vink, gaat het om een geschil tussen twee buren over vermeende geluidsoverlast. De verzoeker, wonende onder de medeverzoekster, heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin hij stelt dat de medeverzoekster overlast veroorzaakt door haar hond en andere activiteiten in haar woning. De procedure vond plaats onder de naam 'De Wijkrechter', waarbij beide partijen instemden met deze informele aanpak. Tijdens de zittingen hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, maar er werd geen minnelijke regeling bereikt. De wijkrechter heeft vastgesteld dat de geluidsoverlast niet objectief kon worden onderbouwd met verifieerbare stukken. De verzoeker heeft geen overtuigend bewijs geleverd dat de medeverzoekster daadwerkelijk overlast veroorzaakte. De wijkrechter concludeert dat, gezien de bouwkundige staat van het appartementencomplex, leefgeluiden uit andere woningen aanvaardbaar zijn, tenzij deze als onrechtmatige hinder kunnen worden gekwalificeerd. Aangezien de verklaringen van beide partijen tegenstrijdig waren en er geen objectieve bewijsstukken zijn overgelegd, heeft de wijkrechter het verzoek van de verzoeker afgewezen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
FH
Repnr.: 7227823 RP VERZ 18-50518
21 juli 2019
Vonnis van de kantonrechter inzake het verzoek ex artikel 96 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
en
[medeverzoekster],
wonende te [woonplaats]
mede verzoekster.
Partijen worden hierna ‘ [verzoeker] ’ en ‘ [medeverzoekster] ’ genoemd.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
[verzoeker] heeft in overeenstemming met het Procesreglement Project Wijkrechter via B&M Bemiddeling en Mediation een aanmeldformulier ingediend.
1.2.
Partijen hebben beiden ingestemd met een procedure onder de naam ‘De Wijkrechter’. Op die procedure is het Procesreglement Project De Wijkrechter van toepassing. De procedure wordt gevoerd bij een kantonrechter, hierna ook aangeduid als ‘de wijkrechter’.
1.3.
De eerste mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 21 november 2018 in de werkruimte van de beheerder in het complex aan de Burgemeester Patijnlaan te Den Haag. Vooraf heeft [verzoeker] nog een stuk ingediend, gedateerd 11 november 2018. Ter zitting zijn [verzoeker] en [medeverzoekster] in persoon verschenen. Beide partijen hebben ter zitting de wederzijdse standpunten toegelicht. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.4.
Aan het slot van de zitting hebben partijen gesproken over een minnelijke regeling, maar deze hebben zij niet bereikt. Partijen hebben voorgesteld om gedurende een korte periode te bezien of, en zo ja, hoe, ze elkaars overlast konden verminderen, vooral door zichzelf te corrigeren en te bezien of overlast niet subjectief werd ervaren. In verband daarmee heeft de wijkrechter de procedure aangehouden.
1.5.
[verzoeker] heeft op 11 december 2018 en 16 maart 2019 brieven gestuurd aan de wijkrechter. [medeverzoekster] heeft een brief gedateerd 17 maart 2019 aan de wijkrechter gestuurd. Op 24 juni 2019 is de mondelinge behandeling voortgezet in het wijkcentrum aan de Johannes Camphuijsstraat 25 in Den Haag. Ter zitting zijn partijen in persoon verschenen. [medeverzoekster] heeft ter zitting een brief gedateerd 24 juni 2019 voorgedragen. De wijkrechter heeft partijen de inhoud van de stukken – kort samengevat – voorgehouden. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. Van het ter zitting verhandelde heeft de griffier aantekening gehouden.
1.6.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

In deze procedure wordt van de volgende feiten uitgegaan.
2.1.
[verzoeker] woont in een appartement op het adres [adres] te [plaats] . Boven hem woont [medeverzoekster] , op het adres [adres] . [medeverzoekster] heeft een hond.
2.2.
[verzoeker] is eigenaar van het appartement. [medeverzoekster] huurt de woning.
2.3.
Op 25 april 2018 heeft een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en [medeverzoekster] . Vervolgens heeft [medeverzoekster] bij e-mail van 24 mei 2018 haar medewerking aan het mediationtraject beëindigd.

3.Het gezamenlijk verzoek

3.1.
Partijen hebben de wijkrechter op de voet van het bepaalde in artikel 96 Rv verzocht:
een oordeel te geven over de vraag of [medeverzoekster] zodanige geluidsoverlast veroorzaakt vanuit haar woning aan de [adres] te [plaats] dat zij daar mee dient te stoppen, op straffe van een dwangsom.
3.2.
Aan hun verzoek hebben partijen – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
Het standpunt van [verzoeker]
3.3.
[verzoeker] stelt dat [medeverzoekster] zich niet houdt aan het Huishoudelijk Reglement van de Vereniging van Eigenaars. Zij veroorzaakt overlast doordat zij een hond in huis heeft die regelmatig hinderlijk blaft, maar ze veroorzaakt ook overlast door honden van anderen in huis te nemen. Daarnaast voldoet de vloerbedekking van [medeverzoekster] niet. Voorts telefoneert zij luid binnen de gehoorgrens van andere bewoners (op het balkon) en klopt zij kleedjes uit op het balkon. Ook stelt [verzoeker] dat [medeverzoekster] overlast veroorzaakt doordat zij op jonge kinderen past terwijl het niet toegestaan is kinderopvang op een privé-adres uit te voeren.
Het standpunt van [medeverzoekster]
3.4.
[medeverzoekster] stelt dat zij geen overlast veroorzaakt. [medeverzoekster] stelt dat zij alleen de eerste weken dat zij in de woning woonde een logeerhond had, daarna niet meer. De hond van [medeverzoekster] blaft bovendien niet aanhoudend. Daarnaast stelt [medeverzoekster] dat zij geen kleedje op het balkon uitklopt. Wat betreft het telefoneren op het balkon stelt [medeverzoekster] dat zij bijna niet meer buiten belt. Alleen als zij slecht bereik heeft doet zij nog weleens de balkondeur open en staat dan in de deuropening te bellen. Ten slotte stelt [medeverzoekster] dat zij op donderdag op twee kleinkinderen past, waarvan de oudste overdag op school zit. Tussen half vijf en vijf uur hebben ze weleens een druk uurtje. Er is dus hooguit kans op een uurtje ruzie per week, aldus [medeverzoekster] .

4.De beoordeling

4.1.
De wijkrechter overweegt dat, gelet op de enigszins gedateerde bouwkundige staat van het appartementencomplex, leefgeluiden uit de andere woningen moeten worden aanvaard.
4.2.
Slechts indien en voorzover die leefgeluiden naar aard, omvang en frequentie daarvan (alsmede naar het tijdstip waarop die geluiden worden waargenomen) kunnen worden gekwalificeerd als overlastgevend is sprake van onrechtmatige hinder. Op die grond kan de overlastgever worden veroordeeld maatregelen te nemen de overlast te (doen) verminderen.
4.3.
[verzoeker] heeft gesteld overlast te ondervinden van (harde) geluiden die worden geproduceerd in de woning van [medeverzoekster] . [medeverzoekster] heeft daartegenover verklaard dat zij zich niet herkent in het door [verzoeker] geschetste beeld. [medeverzoekster] heeft verklaard slechts normale leefgeluiden te produceren en dat zij geen logeerhonden meer in huis heeft en niet of nauwelijks nog buiten telefoneert.
4.4.
Omdat de verklaringen van [verzoeker] en [medeverzoekster] tegenstrijdig zijn, had het op de weg van [verzoeker] gelegen om met objectieve, verifieerbare stukken zijn stelling te onderbouwen. De geluidstapes waarover [verzoeker] stelt te beschikken, zijn naar het oordeel van de wijkrechter niet als zodanig te kwalificeren.
4.5.
De wijkrechter stelt vast dat tijdens de eerste mondelinge behandeling hem niet de kans is geboden op een schouw terwijl dat, gezien het feit dat de wijkrechter naar het appartementencomplex aan de [adres] te [plaats] was gekomen, zeer voor de hand lag. Zowel [verzoeker] als [medeverzoekster] waren niet bereid om de wijkrechter en de wederpartij toegang te verlenen tot hun woning. De kantonrechter heeft om die reden niet objectief kunnen vaststellen of sprake is van eventuele overlast.
4.6.
De wijkrechter komt daarom tot de conclusie dat onvoldoende is gebleken van overlastgevend handelen van de zijde van [medeverzoekster] . Het verzoek van [verzoeker] zal daarom worden afgewezen.

5.De beslissing

De kantonrechter, rechtsprekend ex artikel 96 Rv:
5.1.
wijst het verzoek af;
5.2.
compenseert de kosten van de procedure in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C. Vink, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 juli 2019.