ECLI:NL:RBDHA:2019:8876

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.8017
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse vreemdeling op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Algerijnse vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.C.M. van Schijndel, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld in het licht van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de staatssecretaris had gesteld dat Algerije als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De eiser voerde aan dat hij niet veilig terug kan keren naar Algerije vanwege een conflict over grond en een veroordeling tot gevangenisstraf, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser niet geloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico op vervolging of ernstige schade zou lopen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag af te wijzen en een inreisverbod op te leggen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.8017

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 mei 2019 in de zaak tussen

[EISER], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, thans de minister van Justitie en Veiligheid,verweerder
(gemachtigde: mr. A.S.R. Mangroelal).

ProcesverloopBij besluit van 2 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.8018, plaatsgevonden op 7 mei 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1979 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 5 maart 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat [A] (hierna: [A]) na de dood van eisers moeder door middel van een valse koopakte de grond van de familie van eiser heeft opgeëist. Er zijn hierover meerdere rechtszaken gevoerd. In eerste instantie werd eiser in het gelijk gesteld, maar na het hoger beroep heeft eiser uiteindelijk verloren. Toen eiser en zijn familieleden van het land werden verwijderd, heeft eiser zich hiertegen verzet. Wegens dit verzet en het plaatsen van een kritisch filmpje op YouTube is eiser eind 2016 veroordeeld tot een gevangenisstraf van in totaal vijf jaar. Eiser heeft de straf(fen) niet uitgezeten maar is kort na de veroordelingen zijn land ontvlucht.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) conflict om grond en de daaruit voortvloeiende problemen.
Hoewel verweerder de verklaringen van eiser over zijn identiteit en herkomst niet geloofwaardig heeft geacht, heeft verweerder wel aangenomen dat eiser de Algerijnse nationaliteit heeft. De verklaringen van eiser over het conflict om de grond en de daaruit voortvloeiende problemen heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
Algerije kan beschouwd worden als een veilig land van herkomst, met uitzondering voor LHBTI-ers. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Algerije, er aanleiding is om aan te nemen dat Algerije ten aanzien van hem persoonlijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat er voor hem geen mogelijkheid bestaat om, indien er zich problemen voordoen in Algerije, tegen deze problemen in de huidige situatie de bescherming van de Algerijnse autoriteiten in te roepen.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn asielverzoek ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard, omdat hij niet uit een voor hem veilig land afkomstig is. Bij terugzending van eiser naar Algerije wordt het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (Vluchtelingenverdrag) geschonden dan wel loopt eiser een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser voert aan dat uit het YouTube-filmpje waarnaar hij heeft verwezen, volgt dat het conflict over het huis en de grond op hem betrekking heeft. Hij is op dit filmpje herkenbaar in beeld en toont documenten uit de gerechtelijke procedures waarover hij tijdens zijn gehoor heeft verklaard. Dat hij geen identificerende documenten heeft overgelegd, is juist. Zijn identiteit kan echter wel worden vastgesteld op grond van de gegevens uit EU-Vis, waarin hij geregistreerd staat vanwege een visumaanvraag bij Frankrijk. Verder overlegt eiser kopieën van een tweetal uitspraken van de Algerijnse strafrechter waarin hem de misdrijven weerspannigheid en smaad ten laste wordt gelegd. Uit deze stukken blijkt duidelijk dat eiser een conflict over zijn huis en grond heeft en dat hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf. Nu hij bij terugkeer naar Algerije zal worden gedetineerd, kan Algerije voor hem niet worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Tot slot voert eiser aan dat aan hem ten onrechte een inreisverbod is opgelegd.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
De rechtbank stelt voorop dat Algerije is aangemerkt als een veilig land van herkomst. Bij uitspraak van 8 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:630) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat verweerder Algerije terecht heeft aangemerkt als een veilig land van herkomst. Er bestaat derhalve een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Algerije geen internationale bescherming nodig hebben. Het ligt vervolgens op de weg van de vreemdeling om aannemelijk te maken dat Algerije in zijn specifieke omstandigheden toch niet veilig is.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het conflict om de grond en de daaruit voortvloeiende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser de gestelde gebeurtenissen niet heeft onderbouwd. Dit had wel van eiser mogen worden verwacht, nu hij heeft verklaard meerdere rechtszaken over de grond te hebben gevoerd, hij heeft verklaard dat onderbouwende documenten bij zijn vrouw thuis lagen, hij ten tijde van de onderhavige aanvraag al drie jaar uit Algerije was vertrokken en hij heeft verklaard altijd de bedoeling te hebben gehad in Nederland asiel aan te vragen.
Verder acht de rechtbank van belang dat eiser, zoals verweerder niet ten onrechte heeft overwogen, over de gestelde problemen die hij in Algerije heeft ondervonden vaag, summier en ongerijmd heeft verklaard. Zo heeft eiser niet concreet kunnen aangeven wanneer [A] voor het eerst contact opnam met zijn moeder over de grond noch wanneer [A] hem na het overlijden van zijn moeder heeft benaderd. Eiser kan ook niet exact aangeven wanneer hij zelf is veroordeeld. Hoewel eiser stelt als gevolg van een klap op zijn hoofd vergeetachtig te zijn geworden, heeft verweerder van eiser mogen verwachten dat hij over de tijdlijn van de gebeurtenissen exacter had kunnen verklaren nu dit de reden is geweest dat eiser zijn land heeft verlaten. Voorts heeft verweerder het bevreemdend mogen vinden dat [A] na tussen 1992 en 1994 eerst interesse in de grond te hebben getoond, pas tien jaar later – na het overlijden van eisers moeder – weer van zich heeft laten horen en dat hij meteen met een valse koopakte is langsgekomen en niet eerst heeft geprobeerd om een koopcontract te sluiten met eiser en zijn familie. Verder heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat een aanzienlijk deel van zijn relaas enkel op vermoedens en speculatie berust, zoals bijvoorbeeld eisers vermoedens waarom [A] de grond zou willen hebben, dat eisers advocaten en de autoriteiten zouden zijn omgekocht en dat onderzoeken op niets zouden zijn uitgelopen omdat [A] familie zou zijn van de premier. Voorts heeft verweerder bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van belang mogen achten dat ongeloofwaardig is dat als eiser daadwerkelijk veroordeeld zou zijn tot vijf jaar gevangenisstraf en er een aanhoudingsbevel zou zijn, hij met zijn eigen paspoort probleemloos, legaal en gecontroleerd via het vliegveld Algerije heeft kunnen uitreizen.
7.3.
Dat eiser in beroep alsnog vonnissen van de Algerijnse strafrechter met Nederlandse vertalingen heeft overgelegd, leidt niet tot het oordeel dat verweerder het relaas alsnog als geloofwaardig had moeten beoordelen. Daarbij is van belang dat de overgelegde stukken kopieën zijn die bovendien, zoals door de gemachtigde van eiser ter zitting is bevestigd, niet volledig zijn. Voor zover al enige waarde aan de stukken zou moeten worden gehecht, volgt daaruit dat eiser in 2011 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar en een geldboete is opgelegd vanwege wederspannigheid in verband met de tenuitvoerlegging van een gerechtelijk bevel tot uitruiming van de woning en dat hij in 2012 strafrechtelijk is vervolgd voor het plegen van smaad naar aanleiding van klachten van [B] en [C] in verband met het bezet houden van de woning van laatstgenoemden. Hoewel uit de stukken kan worden opgemaakt dat eiser problemen had met betrekking tot een woning, is dit onvoldoende om zijn relaas en de reden waarom eiser stelt uit Algerije te zijn gevlucht, alsnog als voldoende onderbouwd en (dus) als geloofwaardig aan te merken.
7.4.
Met betrekking tot het YouTube-filmpje overweegt de rechtbank het volgende.
Tijdens het gehoor heeft eiser verklaard een filmpje te hebben gemaakt en op YouTube te hebben geplaatst waarin hij zijn problemen met de grond uiteen heeft gezet en kritiek op de Algerijnse autoriteiten heeft geuit en bij de zienswijze heeft hij prints van het filmpje evenals een link voor het raadplegen van het filmpje aan verweerder kenbaar gemaakt. De rechtbank kan verweerder in diens redenering volgen dat dit filmpje niet maakt dat alsnog aannemelijk is geworden dat eiser bij terugkeer risico loopt op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of dat hij hierom subsidiaire bescherming nodig heeft. Daarvoor is van belang dat niet is gebleken dat eiser vanwege het maken van dit filmpje en het plaatsen ervan op YouTube blijvend in de negatieve belangstelling van de autoriteiten is komen te staan. Hoewel eiser stelt (onder andere) vanwege het filmpje in 2016 strafrechtelijk te zijn veroordeeld, is dat onvoldoende onderbouwd. Voor zover al enige waarde aan de in 7.3. genoemde kopieën van vonnissen zou moeten worden gehecht, volgt daaruit niet dat eiser is vervolgd en/of veroordeeld in verband met het kritische YouTube-filmpje. De enkele omstandigheid dat eiser na een strafrechtelijk proces zou zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf maakt ook nog niet dat Algerije voor hem niet als een veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Hoewel eiser in zijn gehoor heeft verklaard dat hij onterecht is veroordeeld, heeft hij dat op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Hetzelfde geldt voor de stelling dat de advocaten die hem tijdens de procedures hebben bijgestaan, zijn omgekocht.
7.5.
Nu verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is, heeft eiser niet aannemelijk weten te maken dat Algerije in zijn geval niet is aan te merken als een veilig land van herkomst. De rechtbank volgt om die reden niet dat eiser bij terugkeer naar Algerije een gegronde vrees voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag heeft dan wel een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt.
8. Nu verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 heeft afgewezen, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de geldende vertrektermijn van vier weken kunnen verkorten en kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dit betekent ook dat verweerder een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 tegen eiser heeft kunnen uitvaardigen. Eiser heeft tegen de oplegging van het inreisverbod geen omstandigheden naar voren gebracht die verweerder ertoe had moeten brengen om af te zien van het opleggen van het inreisverbod. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat verweerder een inreisverbod aan eiser heeft kunnen opleggen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.