In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 27 februari 2019 vonnis gewezen in de zaak van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Twecar BV, vertegenwoordigd door haar curator, tegen verschillende gedaagden, waaronder de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft zich gebogen over de aansprakelijkheid van testamentair bewindvoerders en de vraag of de Staat tekortgeschoten is in haar toezicht. De procedure volgde op een tussenvonnis van 2 mei 2018, waarin de rechtbank al een voorlopige beoordeling had gemaakt van de vorderingen van Twecar. In het eindvonnis is vastgesteld dat Twecar recht heeft op een schadevergoeding van € 11.250, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 februari 2016. De overige vorderingen van Twecar zijn afgewezen, waaronder die tegen de Staat, die ook in de kosten van het geding is veroordeeld. De rechtbank heeft de bewijslast bij Twecar gelegd, die niet met voldoende zekerheid heeft kunnen aantonen dat er een overeenkomst was over de verkoop van een perceel grond. De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokken partijen gewogen en geconcludeerd dat de stellingen van Twecar niet voldoende onderbouwd waren. De kosten van het geding zijn begroot op € 2.398 voor de gedaagden en € 8.170,50 voor de Staat, met wettelijke rente vanaf respectievelijk de vijftiende dag na het vonnis.