ECLI:NL:RBDHA:2019:8863

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
AWB 19/2168
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake nareis en gezinsband

In deze zaak heeft eiser, een Somalische jongeman, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis werd afgewezen. Eiser stelt dat hij de pleegzoon is van referent, die een verblijfsvergunning asiel heeft gekregen. De rechtbank heeft op 11 juli 2019 de behandeling van het beroep gehouden, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. F.A. van den Berg. De staatssecretaris verscheen niet op de zitting.

De rechtbank overweegt dat eiser zijn identiteit en de feitelijke gezinsband met referent niet heeft aangetoond. Eiser heeft twee getuigenverklaringen overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat deze verklaringen de tegenstrijdige verklaringen van eiser niet wegnemen. De rechtbank wijst erop dat eiser, die ten tijde van het interview pas 14 jaar oud was, summiere en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn familie en de relatie met referent. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat eiser daadwerkelijk de pleegzoon van referent is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak is openbaar gedaan op 20 augustus 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 19/2168

uitspraak van de enkelvoudige in de zaak tussen

[naam 1] , eiser,
gemachtigde: mr. F.A. van den Berg,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 maart 2019 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 11 juli 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren aanwezig [naam 2] (referent) en M.Y. Abdi (tolk Somalisch). Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum 1] en de Somalische nationaliteit te bezitten. Referent, de gestelde broer en pleegvader van eiser, heeft op 10 januari 2017 een verblijfsvergunning asiel gekregen. Op 25 januari 2017 heeft hij namens eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis.
Referent stelt dat hij sinds de verdwijning van zijn ouders in 2005 als pleegvader voor zijn broertje heeft gezorgd. Tot het vertrek van referent uit Somalië in mei 2014 heeft eiser bij referent en zijn echtgenote en haar zes kinderen gewoond. Op 8 juni 2018 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zijn identiteit en de feitelijke gezinsband met referent niet heeft aangetoond. Ook is tegengeworpen dat eiser geen toestemmingsverklaring van zijn ouders heeft overgelegd. Omdat eiser afkomstig is uit Somalië, verkeert hij in bewijsnood en wordt van hem niet verwacht dat hij zijn identiteit en de feitelijke gezinsband met referent met documenten aantoont. Hij is daarom op 31 mei 2018 geïnterviewd op de Nederlandse ambassade in Nairobi, Kenia. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser met zijn verklaringen zijn identiteit en de feitelijke gezinsband niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser kan namelijk weinig tot niets verklaren over zijn familie en het leven van referent voordat deze vertrok uit Somalië. Ook hebben eiser en referent tegenstrijdige verklaringen afgelegd over de echtgenote van referent en haar kinderen. Hierdoor is niet aannemelijk dat zij daadwerkelijk broers zijn en dat referent als pleegvader voor eiser gezorgd heeft.
Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Niet in geschil is dat eisers verklaringen dusdanig summier en tegenstrijdig zijn dat hij hiermee zijn identiteit en de feitelijke gezinsband met referent niet heeft aangetoond. Namens eiser is in beroep echter betoogd dat er geen waarde gehecht kan worden aan zijn verklaringen. Eiser is een getraumatiseerd kind (hij was ten tijde van het interview pas 14 jaar), lijdt aan een depressie, heeft geheugenverlies en is eenzijdig doof. De verklaringen die eiser tijdens het interview heeft afgelegd zijn zodanig innerlijk tegenstrijdig, dat onbegrijpelijk is dat verweerder daar waarde aan gehecht heeft, aldus de gemachtigde van eiser. De rechtbank volgt deze stelling niet. Uit het rapport van het interview op de ambassade blijkt niet dat eiser niet in staat was om gehoord te worden. De manier waarop het interview is verlopen en de verklaringen die eiser heeft afgelegd, bieden geen aanknopingspunten voor de conclusie van de gemachtigde dat eiser een ernstig verward kind is. Eiser heeft kort en duidelijk geantwoord op de hem gestelde vragen. Op verschillende vragen heeft hij aangegeven dat hij het antwoord niet weet. Aan het einde van het interview heeft eiser verklaard dat hij de tolk goed verstaan en begrepen heeft en dat hij geen op- of aanmerkingen had. Ook uit de door eiser in bezwaar overgelegde medische stukken, heeft verweerder niet hoeven afleiden dat eiser niet in staat was om gehoord te worden. Het betreft de verklaring van [naam5], van 26 juni 2018 dat eiser slechthorend is aan zijn rechteroor zonder dat dit zijn dagelijkse activiteiten beïnvloedt, en de verklaring van [naam6], van 27 juni 2018, inhoudende dat hij eiser op die datum heeft gezien en dat eiser daarbij vergeetachtig was en afwezig leek, maar zich bewust was van zijn omgeving. Eiser lijdt volgens hem aan depressie. Allereerst heeft verweerder terecht opgemerkt dat zowel de verklaring van de chirurg als die van de psychiater zijn opgesteld na het interview op de ambassade en geen duidelijkheid verschaffen over eisers concrete toestand ten tijde van het gehoor. Bovendien blijkt uit deze verklaringen niet van dusdanig ernstige klachten dat redelijkerwijs betwijfeld moet worden dat eiser in het geheel niet gehoord kon worden. De beroepsgrond faalt.
Voorts is in beroep aangevoerd dat eiser niet de mogelijkheid is geboden om het gehoor met een (rechts)hulpverlener te bespreken en dus geen correcties en aanvullingen heeft kunnen indienen. Eiser stelt dat er daarom sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. Ook deze stelling volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat er geen rechtsregel is die verweerder verplicht om de vreemdeling in de gelegenheid te stellen aanvullingen en correcties op het verslag van het interview in te dienen voordat hij een besluit neemt. [1] Overigens is ook niet gebleken dat eiser in zijn belang is geschaad, nu hij in de bezwaarfase aanvullingen en correcties heeft kunnen indienen.
6. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook als het rapport van het interview op de ambassade buiten beschouwing gelaten zou moeten worden, nog steeds geconcludeerd zou moeten worden dat eiser zijn identiteit en de feitelijke gezinsband niet heeft aangetoond. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag in bezwaar nog twee getuigenverklaringen overgelegd. Het betreft een verklaring van 29 juli 2018 van [naam 3] , die stelt de voormalige leraar van eiser te zijn, en een ongedateerde verklaring van [naam 4] , die zegt een vriend en plaatsgenoot van eiser te zijn. Verweerder heeft over beide verklaringen terecht overwogen dat die de tegenstrijdige verklaringen van eiser niet wegnemen en dat de getuigenverklaringen bovendien niet objectief verifieerbaar zijn.
7. Tot slot heeft eiser verwezen naar de richtsnoeren bij de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 13 maart 2019. [3] Deze verwijzing kan niet tot een ander oordeel leiden. Daartoe overweegt de rechtbank dat het in dat arrest uitsluitend nog ging om het ontbreken van overlijdensakten van de biologische ouders van het betreffende pleegkind en om het feit dat de daarover door referent gegeven uitleg niet plausibel was. In het geval van eiser is echter ook tegengeworpen dat eiser zijn identiteit en de feitelijke gezinsband met referent niet heeft aangetoond en dat er niet is gebleken van aantoonbare inspanningen om eisers ouders op te sporen. Van een patstelling zoals bedoeld in de richtsnoeren is daarom geen sprake.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 augustus 2019.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2802.
2.Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende de richtsnoeren voor de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging, COM(2014)210 final, 3 april 2014.
3.C-635/17, ECLI:EU:C:2019:192.