In deze zaak heeft eiser, een Somalische jongeman, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis werd afgewezen. Eiser stelt dat hij de pleegzoon is van referent, die een verblijfsvergunning asiel heeft gekregen. De rechtbank heeft op 11 juli 2019 de behandeling van het beroep gehouden, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. F.A. van den Berg. De staatssecretaris verscheen niet op de zitting.
De rechtbank overweegt dat eiser zijn identiteit en de feitelijke gezinsband met referent niet heeft aangetoond. Eiser heeft twee getuigenverklaringen overgelegd, maar de rechtbank oordeelt dat deze verklaringen de tegenstrijdige verklaringen van eiser niet wegnemen. De rechtbank wijst erop dat eiser, die ten tijde van het interview pas 14 jaar oud was, summiere en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn familie en de relatie met referent. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is dat eiser daadwerkelijk de pleegzoon van referent is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak is openbaar gedaan op 20 augustus 2019.