In deze zaak, die op 29 januari 2019 werd behandeld door de Rechtbank Den Haag, vorderde eiser, die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, opschorting van de tenuitvoerlegging van zijn resterende gevangenisstraf in afwachting van een beslissing op zijn gratieverzoek. Eiser had op 24 december 2018 een gratieverzoek ingediend, maar dit verzoek was nog niet behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf niet automatisch was opgeschort, omdat eiser zich al had moeten melden voor de uitvoering van de straf. De voorzieningenrechter weigerde de gevraagde opschorting, omdat de minister van Justitie en Veiligheid niet in gebreke was gebleven en er geen reden was om aan te nemen dat het gratieverzoek hoogstwaarschijnlijk zou worden ingewilligd. Eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.619,-- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van de minister bij het al dan niet opschorten van de tenuitvoerlegging van straffen in het kader van gratieverzoeken.