ECLI:NL:RBDHA:2019:8855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
C/09/576955, C/09/576960, C/09/576967 en C/09/576970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tardief wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure

Op 19 augustus 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. J.L.E. Bakels, rechter in deze rechtbank. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van de aanwezigheid van parketpolitie tijdens een zitting op 27 juni 2019, waarvan de verzoeker vreesde dat dit zou leiden tot partijdigheid van de rechter. De verzoeker had op 7 juli 2019 schriftelijk een wrakingsverzoek ingediend, maar de wrakingskamer oordeelde dat dit verzoek tardief was, aangezien de verzoeker op de zitting al op de hoogte was van de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag lagen. De verzoeker had geen mondeling verzoek gedaan tijdens de zitting en had ook niet direct na de zitting een schriftelijk verzoek ingediend. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek niet tijdig was ingediend en verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummers 2019/41, 2019/42, 2019/43 en 2019/44
zaak- /rekestnummers: C/09/576955 / KG RK 19-1041, C/09/576960 / KG RK 19-1042, C/09/576967 / KG RK 19-1043 en C/09/576970 / KG RK 19-1044
Beslissing van 19 augustus 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
strekkende tot de wraking van
mr. J.L.E. Bakels,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (hierna: ISD Bollenstreek),
gevestigd te Lisse,
gemachtigde: [gemachtigde ISD Bollenstreek] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 27 juni 2019;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 7 juli 2019;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 18 juli 2019;
- de brief van [vertegenwoordiger ISD Bollenstreek] namens de ISD Bollenstreek van 31 juli 2019.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker verschenen.
De rechter en de belanghebbende hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers SGR 18/8456, SGR 18/8090, SGR 19/324 en SGR 19/2531 tussen verzoeker en de ISD Bollenstreek.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. Verzoeker vreest dat het feit dat tijdens de gehele zitting parketpolitie aanwezig is geweest tot partijdigheid en/of vooringenomenheid bij de rechter kan hebben geleid. Hierdoor is namelijk de indruk gecreëerd dat verzoeker een gevaar zou vormen voor de gemachtigde van de ISD en de orde in de rechtszaal en dit werkt psychologisch gezien een bepaalde beeldvorming in de hand. De rechter heeft verzoeker aan het einde van de zitting geïnformeerd dat de parketpolitie op verzoek van (de gemachtigde van) de ISD Bollenstreek ter terechtzitting aanwezig was. Het is verzoeker volstrekt onduidelijk op welke gronden de ISD van mening is/was dat hij een gevaar zou vormen voor de gemachtigde van de ISD en de orde in de rechtszaal, op welke wijze de ISD objectief aannemelijk heeft gemaakt dat hiervan sprake zou (kunnen) zijn, wie c.q. welke afdeling van de rechtbank op grond hiervan tot deze maatregel heeft besloten en waarom verzoeker daar voorafgaand aan de zitting niet in is gekend en/of in de gelegenheid is gesteld om hiertegen te protesteren c.q. dit te weerleggen. Verzoeker vreest dat deze feiten en omstandigheden de partijdigheid van de rechter, ongeacht haar persoonlijke instelling, in zijn nadeel hebben beïnvloed.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
2.4.
De belanghebbende heeft zich niet uitgelaten over het wrakingsverzoek.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren zodra deze aan hem bekend zijn geworden. Het wrakingsverzoek moet dus worden gedaan zodra de omstandigheden die daarvoor aanleiding hebben gegeven zich hebben voorgedaan. Na indiening van het verzoek wordt de procedure direct geschorst. Zo wordt voorkomen dat de rechter proceshandelingen verricht gedurende een periode waarvan later wordt vastgesteld dat hij toen niet over de vereiste onpartijdigheid beschikte. Ook is beoogd onnodige vertraging van de rechtspleging te voorkomen. De door verzoeker aangevoerde omstandigheden zijn aan hem bekend geworden tijdens de zitting van 27 juni 2019 en het wrakingsverzoek is gedaan bij brief van 7 juli 2019 (die bij de rechtbank is binnengekomen op 9 juli 2019). Voor het tijdsverloop van tien dagen is door verzoeker tijdens de mondelinge behandeling de volgende verklaring gegeven. Verzoeker heeft op de zitting van 27 juni 2019 – zoals het proces-verbaal van de zitting ook vermeldt – zijn ongenoegen geuit over de aanwezigheid van de parketpolitie en de beeldvorming die daardoor door de ISD wordt gecreëerd. Na de zitting bleef het aan verzoeker “knagen” en heeft hij hierover met anderen gesproken die hem gelijk gaven. Na consultatie van een advocaat – die hem op de mogelijkheid van wraking wees – heeft verzoeker vervolgens een wrakingsverzoek ingediend, hetgeen mogelijk is zolang nog geen einduitspraak is gedaan.
3.3.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker op de zitting van 27 juni 2019 bekend is geworden met de feiten en omstandigheden die aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag liggen. Op de zitting is ook gesproken over (de aanleiding voor) de aanwezigheid van de parketpolitie. Verzoeker heeft daarin geen aanleiding gezien tijdens die zitting een mondeling wrakingsverzoek te doen, noch heeft hij kort na de zitting een schriftelijk verzoek ingediend, terwijl verzoeker op de zitting reeds spreekt over de mogelijkheid van beeldvorming. Terwijl de nu door hem aangevoerde wrakingsgrond hem reeds sinds de zitting bekend was, heeft verzoeker tien dagen gewacht met het indienen van zijn wrakingsverzoek. De wrakingskamer is van oordeel dat dit onder voornoemde omstandigheden niet anders kan worden gezien dan als een tardief verzoek. Het verzoek is te laat ingediend en verzoeker kan dan ook niet worden ontvangen in het verzoek. Aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek komt de wrakingskamer daarom niet toe.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
4.2.
bepaalt het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoeker;
• de belanghebbende;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. S.W.E. de Ruiter, T.A. de Hek en J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in openbaar uitgesproken op 19 augustus 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.