In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de ouders van twee minderjarige kinderen over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. De vader had verzocht om te bepalen dat de moeder met de kinderen moest terugverhuizen naar [woonplaats Y], nadat de moeder eerder zonder toestemming was verhuisd naar [nieuwe woonpl. X]. De rechtbank had eerder, op 16 mei 2019, het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing afgewezen. De vader stelde dat de moeder de beschikking negeerde door feitelijk in [nieuwe woonpl. X] te wonen, terwijl de moeder volhield dat zij de beschikking naleefde door de kinderen slechts tijdelijk in [nieuwe woonpl. X] te laten verblijven.
De rechtbank overwoog dat de eerdere beschikking nageleefd moest worden, tenzij er bijzondere omstandigheden waren die dit niet in het belang van de kinderen maakten. Na beoordeling van de situatie concludeerde de rechtbank dat er inderdaad een wijziging van omstandigheden had plaatsgevonden. De veiligheid van de kinderen bij de moeder was goed in kaart gebracht, en er waren veiligheidsafspraken gemaakt. De rechtbank oordeelde dat terugverhuizing naar [woonplaats Y] op dat moment niet in het belang van de kinderen was, gezien de stabiliteit en veiligheid die zij bij de moeder hadden.
De verzoeken van de vader werden afgewezen, en de rechtbank sprak haar zorg uit over de conflictueuze situatie tussen de ouders, die schadelijk was voor de kinderen. De rechtbank benadrukte dat de kinderen uit de strijd tussen de ouders moesten worden gehouden en dat er hulpverlening moest worden ingezet om de opvoedomgeving te verbeteren. De proceskosten werden gecompenseerd, en iedere partij droeg zijn eigen kosten.