Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Procesverloop
2.2. FeitenDe kantonrechter gaat uit van de volgende feiten.2.1 [verzoeker] is op 12 februari 2018 voor bepaalde tijd tot en met 31 juli 2018 bij [verweerder] , vestiging te [plaats] , in dienst getreden als docent Maatschappijleer voor 0,3520 fte per week. In de akte van benoeming is als grond voor de bepaalde tijd genoemd ‘tijdelijke formatie’. Op de arbeidsovereenkomst is de cao waaraan de werkgever gebonden is van toepassing verklaard.2.2 De arbeidsovereenkomst is met ingang van 1 augustus 2018 voor bepaalde tijd verlengd tot en met 31 juli 2019. Als grond voor de bepaalde tijd is vermeld ‘nadere beoordeling inzake functioneren’.2.3 In de toepasselijke Cao VO 2018/2019, hierna de cao, zijn onder meer de navolgende bepalingen opgenomen:“9.a.1. Dienstverband1. (…)2. Behoudens het bepaalde in artikel 9.a.2, 9.a.4, 9.a.5 en 9.a.6 wordt het dienstverband aangegaan voor onbepaalde tijd.9.a.2. Dienstverband voor bepaalde tijd1. Een dienstverband voor bepaalde tijd kan worden overeengekomen bij wijze van proef, met uitzicht op een dienstverband voor onbepaalde tijd. De duur van dit dienstverband bedraagt ten hoogste twaalf maanden. In bijzondere gevallen kan deze periode worden verlengd met ten hoogste twaalf maanden.2. Ten minste twee maanden voor de einddatum van het dienstverband voor bepaalde tijd, als bedoeld in lid 1, welke dienstverband een tijdsduur had van ten minste twaalf maanden en waarbij door de werkgever schriftelijk uitzicht is gegeven op een dienstverband voor onbepaalde tijd, beslist de werkgever of hij de werknemer met ingang van bedoelde einddatum:a. een dienstverband voor onbepaalde tijd zal geven;b. dan wel nog eenmaal een nieuw (verlengd) dienstverband voor bepaalde tijd zal geven;c. dan wel geen nieuw dienstverband zal geven, en stelt de werknemer hiervan schriftelijk in kennis.(…)4. Een dienstverband voor bepaalde tijd kan voorts worden overeengekomen:a. (…)b. als voorziening in een tijdelijke vacature telkens voor ten hoogste één jaar;(…)10.a.1. Beëindiging van het dienstverband(…)3. Van rechtswege eindigt:a. het dienstverband voor bepaalde tijd door het verstrijken van de tijd waarvoor het is aangegaan;(…)”2.4 In het ‘Handboek (Nieuwe) Docenten’ van [verweerder] staat onder ‘6 Benoemingsprocedure’ onder meer het navolgende vermeld:“. De locatieleiding adviseert de rector om tot vaste benoeming over te gaan indien in onderlinge samenhang aan onderstaande voorwaarden is voldaan:- voldoende in staat tot adequaat lesgeven;- voldoende functioneren binnen de sectie/het team;- voldoende functioneren binnen de schoolorganisatie en de doelstellingen van het schoolplan;- voldoende bereidheid getoond tot deskundigheidsbevordering.(…)6.1(…)Een docent die na 1 februari tijdelijk wordt benoemd, doorloopt zoveel mogelijk dezelfde procedure. Aan het eind van het schooljaar zijn er, indien er voldoende lesuren beschikbaar zijn, twee mogelijkheden:- met de nieuwe collega wordt afgesproken dat de tijdelijke benoeming wordt gecontinueerd, dat de normale beoordelingsprocedure procedure wordt doorlopen, al dan niet gedurende het hele schooljaar;- de tijdelijke benoeming wordt niet gecontinueerd.”2.5 Op 16 april 2019 heeft de teamleider van [verzoeker] aan haar bericht dat de tijdelijke aanstelling niet in een vast dienstverband zou worden omgezet. Dit is vervolgens schriftelijk aan haar bevestigd. In een gesprek van 23 mei 2019 heeft de rector een en ander herhaald.
3.Geschil3.1 [verzoeker] heeft bij verzoekschrift verzocht om de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerder] te vernietigen en [verweerder] op te dragen haar in vaste dienst te nemen met een aanstellingsgrootte tussen 0,4 en 0,6 fte.3.2 [verzoeker] legt aan haar verzoek, samengevat, het volgende ten grondslag.De door [verweerder] aan haar verstrekte akten van benoemingen zijn niet volgens het model dat bij de cao hoort. Er is een aantal mogelijkheden opengelaten.De op de eerste akte van benoeming vermelde reden is onjuist. Er was geen sprake van een tijdelijke formatie. De formatie was structureel aanwezig, immers het vak Maatschappijleer is verplicht en de vorige docent was definitief vertrokken. [verzoeker] was de enige docent Maatschappijleer.Vervolgens heeft [verweerder] haar ten onrechte een tweede tijdelijke aanstelling gegeven. Dat kan alleen als er sprake is van bijzondere omstandigheden en dat was niet het geval. [verweerder] heeft dat ook niet gemotiveerd. Deze tijdelijke aanstelling moet als een vaste aanstelling worden beschouwd.Volgens de eigen procedures van [verweerder] , opgenomen in het handboek, had zij, omdat er nooit enige aanwijzing is gegeven dat zij niet goed zou functioneren, aan haar na de tweede aanstelling een vaste aanstelling moeten worden aangeboden. De tekst op de tweede aanstelling is ook een duidelijke belofte van een vast contract bij goed functioneren.De door [verweerder] aangedragen argumenten kunnen haar beslissing om het dienstverband niet te verlengen ook niet dragen. Dat zij streeft naar 0,6 fte aanstellingen houdt juridisch geen stand als reden om haar een vaste aanstelling te onthouden. Bovendien lijkt er in de praktijk ook niet zo’n streven te zijn. Het geuite voornemen om een nieuw vak LMF (Levensbeschouwing, Maatschappijleer, Filosofie), is een plan waar de MR zich nog niet over uitgesproken heeft en dat nog niet in het aankomend schooljaar zal worden ingevoerd. Zij past ook in dit plan. Het is niet nodig dat een docent LMF een bevoegdheid geschiedenis zou moeten hebben. Bovendien zijn er meerdere docenten die een vak geven waarvoor zij niet bevoegd zijn.
3.3 [verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.4 Op de standpunten van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.
4.Beoordeling4.1 De kantonrechter zal allereerst ingaan op de vraag of tussen [verzoeker] en [verweerder] al een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen en de mededeling van beëindiging als een opzegging dient te worden aangemerkt, welke vernietigd zou moeten worden.4.2 Vaststaat dat de eerste arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd. Of dit nu een arbeidsovereenkomst is ‘als voorziening in een tijdelijke vacature’, zoals primair verdedigd door [verweerder] , dan wel ‘bij wijze van proef’, zoals [verweerder] subsidiair en [verzoeker] ook zelf heeft gesteld, kan naar het oordeel van de kantonrechter in het midden blijven. In beide gevallen is het mogelijk volgens de cao om een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan.De kantonrechter voegt daar nog wel aan toe dat de nadere toelichting van partijen tijdens de mondelinge behandeling, met name ten aanzien van de tekst van de vacature voor de functie waarop [verzoeker] heeft gesolliciteerd, een duidelijke aanwijzing is dat partijen uit elkaars verklaringen en gedragingen mochten opmaken dat het dienstverband werd aangegaan ‘bij wijze van proef’. De door [verzoeker] aangevoerde argumenten die pleiten tegen het aannemen van een ‘tijdelijke vacature’ onderstrepen dat verder.4.3 Vervolgens is de vraag of [verweerder] (volgens de cao) gerechtigd was een tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te bieden.Tussen partijen staat niet ter discussie dat [verweerder] gerechtigd was een tweede tijdelijke overeenkomst ‘bij wijze van proef’ aan te bieden, indien de eerste overeenkomst is gesloten vanwege een ‘tijdelijke vacature.Dan resteert de vraag of ook een tweede overeenkomst kon worden gesloten als sprake is van een eerste overeenkomst ‘bij wijze van proef’. Daarbij is van belang, zoals ook uit het partijdebat volgt, of sprake was van ‘bijzondere gevallen’ als bedoeld in de laatste volzin van artikel 9.a.2. lid 1 van de cao.4.4 De kantonrechter stelt voor de beantwoording van die vraag het volgende voorop. Als uitgangspunt voor de uitleg van de bepalingen van een cao geldt dat in beginsel de bewoordingen daarvan, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn.
4.5 [verweerder] heeft verdedigd dat in de onderhavige situatie sprake is van een bijzonder geval, omdat [verzoeker] eerst halverwege het schooljaar was aangenomen en [verweerder] haar functioneren niet volledig heeft kunnen beoordelen. Dit komt ook zelden voor. [verzoeker] heeft betwist dat het hoogst ongebruikelijk is dat een docent halverwege het jaar vertrekt en een docent gaandeweg het schooljaar in dienst treedt. Het komt op elke school regelmatig voor. Dat is dus geen bijzondere omstandigheid. Het niet beschikken over een vereiste bevoegdheid zou dat wel zijn, maar hiervan is bij haar geen sprake.
4.6 De kantonrechter constateert dat de letterlijke tekst van de cao weinig informatie bevat voor het antwoord op de vraag wat al dan niet onder een bijzonder geval zou moeten worden begrepen. Naar het oordeel van de kantonrechter moet daarom met name gekeken worden naar de aannemelijkheid van het rechtsgevolg waartoe een uitleg leidt. In dat kader acht de kantonrechter het volgende van belang.
De cao heeft als uitgangspunt dat tussen partijen een overeenkomst voor onbepaalde tijd wordt gesloten. Daarop bestaan een aantal met name genoemde uitzonderingen. Eén van de uitzonderingen is een dienstverband dat wordt aangegaan bij wijze van proef met een uitzicht op een dienstverband voor onbepaalde tijd. Het is naar objectieve normen aannemelijk dat de achtergrond hiervan is dat het functioneren van een leerkracht gedurende de periode van bepaalde tijd kan worden beoordeeld. De bijzondere gevallen dienen naar het oordeel van de kantonrechter dan ook situaties te zijn dat deze beoordeling in redelijkheid nog niet voldoende heeft kunnen plaatsvinden.
[verweerder] heeft aangevoerd dat dit gold in het geval van [verzoeker] nu zij halverwege het jaar was aangenomen. [verzoeker] heeft ook meegedeeld dat dit zo met haar is besproken bij de verlenging van de arbeidsovereenkomst en in de tweede akte van benoeming staat ook vermeld ‘nadere beoordeling inzake functioneren’. Bovendien is gebleken dat dit beleid is bij [verweerder] . Het door [verzoeker] overgelegde deel uit het Handboek onderschrijft dat.
Tegen deze achtergrond is de kantonrechter van oordeel dat in de onderhavige situatie sprake was van een bijzonder geval, omdat [verweerder] in redelijkheid nog tijd nodig had om het functioneren van [verzoeker] nader te beoordelen. Het [verweerder] was derhalve gerechtigd om een tweede overeenkomst voor bepaalde tijd bij wijze van proef aan [verzoeker] aan te bieden. [verweerder] heeft niet gehandeld in strijd met de cao.
4.7 Volgens artikel 10.a.1. lid 3 eindigt het dienstverband voor bepaalde tijd van rechtswege door het verstrijken van de tijd. Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerder] [verzoeker] tijdig conform 9.a.2. lid 2 schriftelijk in kennis heeft gesteld van haar beslissing om [verzoeker] geen dienstverband voor onbepaalde tijd te geven. De conclusie van het voorgaande is derhalve dat in beginsel de arbeidsovereenkomst op 1 augustus 2019 van rechtswege eindigt en dat geen sprake is van een vernietigbare opzegging.
4.8 Vervolgens is de vraag aan de orde of [verweerder] op grond van goed werkgeverschap de plicht heeft om desalniettemin aan [verzoeker] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. De kantonrechter is van oordeel dat zulks het geval is. Daartoe is het volgende redengevend.
4.9 Zoals gezegd is het uitgangspunt van de cao dat met werknemers een dienstverband voor onbepaalde tijd wordt aangegaan. Een uitzondering daarop is onder meer het dienstverband bij wijze van proef met uitzicht op een dienstverband voor onbepaalde tijd. Dat in elk geval de tweede arbeidsovereenkomst om die reden is aangegaan, staat niet tussen partijen ter discussie. Uit de tweede akte van benoeming blijkt ook met zoveel woorden dat deze arbeidsovereenkomst is aangegaan om het functioneren van [verzoeker] nader te beoordelen. Tussen partijen staat evenmin ter discussie dat het functioneren van [verzoeker] niet in de weg staat aan het aanbieden van een dienstverband voor onbepaalde tijd.
heeft terecht aangevoerd dat zij op grond van een en ander, in samenhang met hetgeen is opgenomen in het Handboek van [verweerder] ten aanzien van de benoemingsprocedure, er op mocht vertrouwen dat [verweerder] aan haar een dienstverband voor onbepaalde tijd zou aanbieden. Naar het oordeel van de kantonrechter is het door [verweerder] genoemde voorgenomen beleid, en de daaruit mogelijk voortvloeiende gevolgen voor de aanstelling van [verzoeker] als leraar Maatschappijleer op termijn, van onvoldoende gewicht om aan dit gewekte vertrouwen voorbij te mogen gaan.
4.10 Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter [verweerder] zal veroordelen om aan [verzoeker] een dienstverband voor bepaalde tijd aan te bieden voor 0,352 fte. Ten aanzien van de omvang van dit dienstverband merkt de kantonrechter nog op dat dit de omvang is van het huidige dienstverband en dat [verzoeker] geen rechten kan ontlenen aan de omvang van 0.4 fte die, naar vaststaat, bij vergissing is opgenomen in de tweede akte van benoeming. [verzoeker] mocht erop vertrouwen dat [verweerder] een dienstverband van dezelfde omvang zou aanbieden. Een en ander sluit uiteraard niet uit dat partijen alsnog andersluidende afspraken maken.
4.11 [verweerder] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.