In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn opvolgende asielaanvraag. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft vastgesteld dat de beslistermijn op grond van de Vreemdelingenwet 2000 zes maanden bedraagt. Eiser heeft zijn aanvraag op 6 december 2018 ingediend, waardoor verweerder uiterlijk op 6 juni 2019 een beslissing had moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 7 juni 2019 rechtsgeldig in gebreke gesteld en heeft op 24 juni 2019 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft verweerder opgedragen om alsnog binnen twee weken na de beëindiging van het besluit- en vertrekmoratorium, dat op 1 juli 2019 van kracht is gegaan, een besluit bekend te maken. Dit moratorium staat in de weg aan een beslissing op de asielaanvraag van eiser, die afkomstig is uit Libië. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100,- voor elke dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven, met een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde dwangsommen vastgesteld op € 580,-, aangezien de dwangsommen vanaf 1 juli 2019 niet langer van toepassing zijn door het moratorium. Verweerder is ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 256,-. De uitspraak is gedaan door rechter mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt.