ECLI:NL:RBDHA:2019:8809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
26 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.14520
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag met toepassing van dwangsom en moratorium

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn opvolgende asielaanvraag. De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft vastgesteld dat de beslistermijn op grond van de Vreemdelingenwet 2000 zes maanden bedraagt. Eiser heeft zijn aanvraag op 6 december 2018 ingediend, waardoor verweerder uiterlijk op 6 juni 2019 een beslissing had moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 7 juni 2019 rechtsgeldig in gebreke gesteld en heeft op 24 juni 2019 beroep ingesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om alsnog binnen twee weken na de beëindiging van het besluit- en vertrekmoratorium, dat op 1 juli 2019 van kracht is gegaan, een besluit bekend te maken. Dit moratorium staat in de weg aan een beslissing op de asielaanvraag van eiser, die afkomstig is uit Libië. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100,- voor elke dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven, met een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast heeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde dwangsommen vastgesteld op € 580,-, aangezien de dwangsommen vanaf 1 juli 2019 niet langer van toepassing zijn door het moratorium. Verweerder is ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 256,-. De uitspraak is gedaan door rechter mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Hamans, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.14520

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Walls),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Y.W.M. Schrijver).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn opvolgende asielaanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een reactie op het verweerschrift ingediend.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
2. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. In het geval van eiser bedraagt de beslistermijn op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 zes maanden. Verweerder heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden om de beslistermijn te verlengen. Eiser heeft zijn opvolgende asielaanvraag ingediend op 6 december 2018. Dit betekent dat verweerder uiterlijk op 6 juni 2019 een beslissing had moeten nemen. Eiser heeft verweerder op 7 juni 2019 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Hierna zijn twee weken verstreken voordat eiser op 24 juni 2019 het beroep heeft ingesteld. Het beroep is kennelijk gegrond.
4. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat, als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend maakt. In bijzondere gevallen of indien de naleving van een wettelijk voorschrift daartoe noopt kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn stellen of een andere voorziening treffen.
5. Gelet op het volgende ziet de rechtbank aanleiding om toepassing te geven aan het derde lid. Zoals verweerder in het verweerschrift heeft aangehaald, is op 1 juli 2019 een besluit- en vertrekmoratorium ten aanzien van Libië afgekondigd (
Stcrt.2019, 43052). Eiser is afkomstig uit Libië. Gedurende het van kracht zijn van dit moratorium kan verweerder niet beslissen op de opvolgende asielaanvraag van eiser. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om alsnog een besluit bekend te maken binnen twee weken nadat dit moratorium is geëindigd.
6. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom verbeurt van € 100,- voor elke dag dat verweerder in gebreke blijft de uitspraak na te leven, met een maximum van € 15.000,-.
7. Op grond van artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 van die wet verbeurde dwangsom vast. Eiser heeft de rechtbank gevraagd om verweerder te gelasten alsnog een beslissing te nemen over de hoogte van de inmiddels verbeurde dwangsom. Met het oog op de beslechting van het geschil beschouwt de rechtbank dit als een verzoek als bedoeld in artikel 8:55c van de Awb.
De rechtbank stelt vast dat verweerder vanaf 7 juni 2019 dwangsommen heeft verbeurd. Nu het besluit- en vertrekmoratorium er sinds 1 juli 2019 aan in de wegstaat dat verweerder alsnog beslist op de aanvraag van eiser, zijn dwangsommen vanaf dat moment niet langer geschikt om een beslissing af te dwingen. Dit moet betekenen dat verweerder vanaf 1 juli geen dwangsommen heeft verbeurd. Het totaal van de door verweerder verbeurde dwangsommen wordt daarom vastgesteld op € 580,- (veertien maal € 20,- en tien maal € 30,-).
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 256,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 512,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op een dwangsom met het bedrag van € 580,- (vijfhonderdtachtig euro) aan eiser te betalen;
 draagt verweerder op alsnog een besluit op eisers opvolgende asielaanvraag bekend te maken binnen twee weken nadat het besluit- en vertrekmoratorium ten aanzien van Libië van 1 juli 2019 (
Stcrt.2019, 43052) is geëindigd;
 bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- (honderd euro) aan eiser verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven, met een maximum van € 15.000,- (vijftienduizend euro);
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 256,- (tweehonderdzesenvijftig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.