ECLI:NL:RBDHA:2019:8733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.17139
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake asielaanvraag van minderjarige eiser met terugnameverzoek door Duitsland

In deze zaak heeft eiser, die stelt minderjarig te zijn, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, gedateerd op 23 juli 2019, betreft de afwijzing van de asielaanvraag van eiser, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvraag. Eiser heeft in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar verweerder heeft Duitsland verzocht eiser terug te nemen, aangezien hij eerder daar een asielverzoek heeft ingediend. De Duitse autoriteiten hebben ingestemd met dit terugnameverzoek.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in zijn eerdere asielverzoek in Duitsland en ook in zijn huidige aanvraag in Nederland heeft verklaard minderjarig te zijn. De centrale vraag in deze procedure is of verweerder terecht heeft aangenomen dat eiser meerderjarig is, op basis van de leeftijdsregistratie in Duitsland. Eiser betwist dat er een deugdelijk leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden in Duitsland en stelt dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is.

De rechtbank oordeelt dat verweerder zich voldoende gemotiveerd heeft opgesteld en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is. De rechtbank volgt de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat verweerder in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de registratie in een andere lidstaat. Eiser heeft geen authentieke documenten overgelegd die zijn stelling ondersteunen dat hij minderjarig is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.17139

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 juli 2019 (het bestreden besluit).
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiser heeft in Nederland een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft Duitsland verzocht eiser terug te nemen, omdat eiser eerder daar een asielverzoek heeft ingediend. De Duitse autoriteiten hebben met dit terugnameverzoek ingestemd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
3. Op wat eiser hiertegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet is in geschil dat eiser bij zijn eerdere asielverzoek in Duitsland én ook bij deze aanvraag in Nederland heeft verklaard minderjarig te zijn. Ter beantwoording ligt de vraag of verweerder op basis van de leeftijdsregistratie van eiser in Duitsland terecht is uitgegaan van de meerderjarige leeftijd van eiser. Eiser betwist dat in Duitsland een (deugdelijk) leeftijdsonderzoek heeft plaatsgevonden, waarbij hem de geboortedatum [geboortedatum] toegekend.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) [1] mag verweerder in beginsel uitgaan van de juistheid van de registratie in een andere lidstaat. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat deze geregistreerde geboortedatum onjuist is.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de in Duitsland geregistreerde geboortedatum onjuist is. De enkele betwisting van het leeftijdsonderzoek en de toegekende geboortedatum is hiervoor onvoldoende. Dat eiser zelf niet die datum als geboortedatum heeft opgegeven, betekent niet dat verweerder ten onrechte van die geboortedatum is uitgegaan. Eiser heeft geen authentieke, identificerende documenten overgelegd om aannemelijk te maken dat hij wél minderjarig is. Het betoog van eiser dat in Duitsland sprake is geweest van miscommunicatie en dat hij in Duitsland de tolk niet goed kon verstaan, heeft hij niet onderbouwd en kan reeds daarom niet slagen. Verweerder heeft dan ook terecht de Duitse gegevens overgenomen, is terecht uitgegaan van de meerderjarige leeftijd van eiser en was niet gehouden om eiser (opnieuw) een leeftijdsonderzoek aan te bieden.
7. De rechtbank volgt niet de stelling van eiser dat sprake is van onzorgvuldigheid in de besluitvorming, omdat eerst bij het bestreden besluit de uit Duitsland verkregen onderzoeksgegevens zijn bijgevoegd. Eiser heeft weliswaar bij de zienswijze niet kunnen reageren op deze gegevens, maar heeft in beroep ook niet onderbouwd waarom een eerdere reactie nodig zou zijn geweest dan wel dat hij daardoor ook nu nog in zijn belangen zou zijn geschaad.
8. Met het terugnameakkoord van 29 mei 2019 hebben de Duitse autoriteiten gegarandeerd om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen [2] . Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag ervan worden uitgegaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. Eiser heeft niet met documenten of anderszins aangetoond dat niet van dit uitgangspunt kan worden uitgegaan. Ook met zijn persoonlijke relaas heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder ten aanzien van Duitsland ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Bij voorkomende problemen in de opvang en de asielprocedure dient eiser te klagen bij de Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat voor hem niet mogelijk is.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E. Paulus, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 15 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:134), 15 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2219) en 7 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1910)
2.Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn), Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn) en Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn).