ECLI:NL:RBDHA:2019:8716

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
09/105734-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en vernieling door verdachte onder invloed van alcohol

Op 22 augustus 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 20-jarige verdachte, die op 1 mei 2019 in Alphen aan den Rijn betrokken was bij een gewelddadig voorval. De verdachte, die onder invloed van alcohol verkeerde, heeft de aangever met een koekenpan op het hoofd geslagen en met een broodmes verwondingen toegebracht, waaronder een doorgesneden pees en een gebroken bot in de rechterpink. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling en mishandeling, en heeft de feiten als wettig en overtuigend bewezen verklaard. De verdediging voerde aan dat de verdachte handelde uit noodweer, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een onmiddellijke dreiging die een dergelijke reactie rechtvaardigde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie, waarbij rekening is gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een licht verstandelijke beperking en problematisch alcoholgebruik. De rechtbank heeft besloten om het jeugdstrafrecht toe te passen, gezien de jongere emotionele ontwikkeling van de verdachte. De opgelegde straf omvatte een deels voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden, waaronder behandeling en begeleiding door de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer 09/105734-19
Datum uitspraak: 22 augustus 2019
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft dit vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
[adres] te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in Forensisch Centrum Teylingereind te Sassenheim.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 8 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.M. Offers en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. A.A.G. Balkenende, advocaat te Katwijk ZH, en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich op 1 mei 2019 te Alphen aan den Rijn schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer] of poging daartoe (feit 1), mishandeling (feit 2), een poging zware mishandeling van [slachtoffer] (feit 3) en vernieling van een fiets van die [slachtoffer] (feit 4).
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I van dit vonnis en maakt daarvan deel uit.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte het onder feit 1 primair, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde heeft begaan. De officier van justitie voert hiertoe het volgende aan. Met betrekking tot het onder feit 1 primair tenlastegelegde heeft de verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door met een mes te zwaaien en de aangever heftig te raken. De onder feit 2 ten laste gelegde mishandeling met de koekenpan wordt door de verdachte bekend. Daarnaast heeft de verdachte met een mes de voet van de aangever geraakt, wat kan worden gekwalificeerd als mishandeling. Ook feit 3 kan bewezen worden. De verdachte heeft meerdere malen met een mes in de richting van de aangever gezwaaid. Met het mes heeft hij met aanzienlijke kracht richting de rug van de aangever gezwaaid of geslagen. In de jas van de aangever zit een snee. Er bestond een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, welke kans door de verdachte is aanvaard door zo met een mes in de rondte te zwaaien. De verdachte heeft feit 4 bekend en de politie heeft geconstateerd dat de band van de fiets lek is.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1, 2 en 3 vrijspraak betoogd en ten aanzien van feit 4 geen verweer gevoerd. Er dient te worden aangesloten bij de verklaringen die de verdachte heeft afgelegd, namelijk dat niet hij, maar het slachtoffer zelf een mes in handen heeft gehad en dat het slachtoffer zichzelf daarmee heeft verwond. De verdachte heeft vanaf het eerste verhoor consistent verklaard. De verdachte wist niet dat de aangever gewond was. Uit niets blijkt dat de verdachte het mes in zijn hand heeft gehad, nu het bewijs hiervoor ontbreekt bestaat er ook geen bewijs dat de verdachte de verwondingen heeft toegebracht. Uit de verklaringen van de aangever blijkt dat hij niet weet hoe hij de verwondingen heeft opgelopen. Er is geen bewijs voor het opzettelijk handelen van de verdachte, omdat niet duidelijk is hoe de verwondingen zijn toegebracht. Vrijspraak dient te volgen voor feit 1, 2, voor zover dit betreft het met een mes of ander voorwerp in/op de voet slaan, steken of raken , en feit 3. Met betrekking tot feit 2, het slaan met de koekenpan, is er sprake van noodweer, dan wel noodweerexces. Vrijspraak, dan wel ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting leidt de rechtbank het volgende af.
De rechtbank acht aannemelijk dat de volgende gebeurtenissen zich hebben afgespeeld. Daarbij sluit de rechtbank aan bij de verklaringen van de aangever. [2] De rechtbank acht de verklaringen van aangever geloofwaardig omdat deze passend zijn bij het letsel dat bij hem is aangetroffen en bij de overige bevindingen, zoals hierna worden besproken.
Op 1 mei 2019 zijn de verdachte en de aangever samen op de boot van de verdachte, die op dat moment lag in Alphen aan den Rijn. [3] Zowel de verdachte als de aangever waren onder invloed van alcohol. De verdachte en aangever hebben ruzie gekregen waarbij de verdachte de aangever tweemaal op zijn hoofd heeft geslagen met een pan. [4] Nadat aangever hem met de pan terug heeft geslagen, heeft de verdachte een mes gepakt en hij heeft daarmee, terwijl de aangever de boot probeerde te verlaten, zodanig met het mes gezwaaid dat hij de aangever in zijn jas, in zijn schoen, in/op zijn voet en in zijn pink heeft geraakt. [5]
Het letsel van de aangever is dusdanig dat de rechtbank de verklaring van de verdachte dat de aangever het mes in zijn hand zou hebben gehad onaannemelijk acht. De pink van de rechterhand van de aangever heeft een beschadigde pees en een gebroken bot [6] , daarnaast is de rechterschoen [7] van de verdachte kapot en zitten er twee snijwonden op zijn voet [8] en ter hoogte van de onderkant van het rechterschouderblad zit een snee in de jas [9] van de aangever. Daarbij komt dat binnen in de boot nauwelijks bloedsporen zijn aangetroffen, terwijl op het dak van de kajuit en buiten de boot meerdere bloedsporen zijn aangetroffen. [10] Dit strookt met de verklaring van de aangever dat hij meerdere malen door het mes is geraakt terwijl hij de boot aan het verlaten was.
Wanneer de aangever uit de boot is komt ook de verdachte de boot uit. Hier snijdt hij met een mes de band van de fiets van de aangever lek. [11]
3.5
Nadere bewijsoverwegingen
Feit 1 primair
Zwaar lichamelijk letsel
Door het broodmes is de pees in de rechterpink van de aangever doorgesneden en is het bot in diezelfde pink gebroken. [12] Een operatie is nodig geweest om een schroef te plaatsen om op die manier de breuk te zetten en de strekpees is gehecht. Er is sprake geweest van een hersteltijd van ten minste zes weken. [13] Onlangs is gebleken dat de pink is hersteld, maar nog niet helemaal functioneert als voor het toegebrachte letsel. [14] Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er bij de aangever sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Opzet
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De verdachte heeft in een kleine ruimte (de kajuit van een boot) in het rond gezwaaid met een broodmes. Dit heeft hij tevens in de richting van de aangever gedaan. Naar algemene ervaringsregels is dat de kans groot is dat je iemand dan raakt en datdit zeer ernstige verwondingen kan opleveren. Gezien het letsel is vast te stellen dat er veel kracht is gebruikt.
De rechtbank is, gelet op deze feiten en omstandigheden, van oordeel dat de verdachte met zijn gedragingen willens en weten de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Pan op het hoofd
De verdachte heeft bekend dat hij de aangever met een koekenpan op zijn hoofd heeft geslagen, zij het onder andere omstandigheden. [15] Aangever heeft verklaard dat hij door de verdachte op zijn hoofd is geslagen en niet direct maar de dagen daarna wel last van zijn hoofd had door de klappen met de koekenpan. [16]
Standpunt verdediging
Namens de verdachte is een beroep gedaan op noodweer cq. noodweerexces. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte heeft gevraagd of de aangever zijn boot wilde verlaten omdat de aangever een omgevallen glas niet wilde opruimen. Aangever heeft dat niet gedaan en heeft de verdachte vervolgens met een pan op het hoofd geslagen. Dat de verdachte daarop reageert door terug te slaan wordt gerechtvaardigd doordat sprake was van noodweer, dan wel noodweerexces, zodat vrijspraak dient te volgen.
Beoordeling
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden. De rechtbank volgt, zoals eerder aangegeven, de verklaring van de aangever, waaruit blijkt dat er op het moment dat de verdachte aangever sloeg met de koekenpan geen sprake was van een aanval door de aangever waarop de verdachte heeft gereageerd. Er was namelijk sprake van een ruzie tussen de aangever en de verdachte en de verdachte is begonnen met op het hoofd van de aangever te slaan met een pan. Pas daarna heeft de aangever teruggeslagen. Ook uit de overige dossierstukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt niet dat de ruzie zodanig van aard was dat verdediging met een pan nodig was. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte zelf ter terechtzitting heeft verklaard regelmatig ruzie te hebben met de aangever, maar daarbij is nooit eerder gebruik gemaakt van voorwerpen als wapen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. Dat brengt mee dat het beroep op noodweer niet slaagt en dus het beroep op noodweerexces ook niet opgaat.
De rechtbank acht dus bewezen dat de verdachte aangever met een koekenpan op het hoofd heeft geslagen en dat levert gezien het ontbreken van een rechtvaardigingsgrond mishandeling op.
De rechtbank heeft bij de beoordeling de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
  • de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 8 augustus 2019;
  • het proces-verbaal van aangifte van 1 mei 2019, met bijlagen, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2019116972-1, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] (p. 7-9).
Broodmes in/op de voet
Door met een broodmes in het rond te zwaaien, met dusdanige kracht dat het mes door een schoen heeft gesneden, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte opzet had op de mishandeling. [17] De verdachte heeft met het broodmes door de schoen van de aangever heen de voet van de aangever geraakt. [18]
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3 – vrijspraak
De rechtbank stelt vast dat gelet op de scheur in de jas van de aangever, het mes niet door de jas heen is gekomen. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de kracht waarmee het mes richting de rug van de aangever is gegaan onvoldoende om te komen tot het voorwaardelijk opzet op zware mishandeling van de aangever. De rechtbank acht dit feit dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4
Aangezien de verdachte het feit heeft bekend en er geen vrijspraak is bepleit, volstaat de rechtbank ten aanzien van dit feit met een opsomming van de bewijsmiddelen als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank heeft bij de beoordeling de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
  • de verklaring van de verdachte afgelegd op de zitting van 8 augustus 2019;
  • het proces-verbaal van bevindingen van 12 mei 2019, met bijlagen, opgenomen in het dossier met het nummer PL1500-2019116972-40, inhoudende de verklaring van [verbalisant] (p. 96).
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.
3.6
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
1.
hij op 1 mei 2019 te Alphen aan den Rijn aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een doorgesneden pees in de rechterpink en een gebroken bot in die pink, heeft toegebracht door hem met een broodmes te slaan en/of te steken en/of te raken;
2.
hij op 1 mei 2019 te Alphen aan den Rijn [slachtoffer] heeft mishandeld door hem met een pan op het hoofd te slaan en door hem met een broodmes in/op zijn rechtervoet te slaan, en/of te steken en/of te raken;
4.
hij op 1 mei 2019 te Alphen aan den Rijn opzettelijk en wederrechtelijk een fiets (fietsband), aan [slachtoffer] toebehoorde, heeft beschadigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

4.De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld met toepassing van het strafrecht voor meerderjarigen tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden met aftrek van de tijd die hij in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met als bijzondere voorwaarden meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling met indien nodig een klinische opname, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een alcohol- en drugsverbod en daarbij controle en dagbesteding. Alles onder toezicht van reclassering van GGZ Fivoor Den Haag.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair vrijspraak van feit 1, 2 en 3 bepleit, wat maakt dat slechts feit 4 resteert voor wat betreft oplegging van een straf. De tijd die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht is daarvoor reeds afdoende straf geweest. De raadsman heeft geconcludeerd tot toepassing van het jeugdstrafrecht, gelet op de persoon van de verdachte en de bevindingen van de psycholoog. Subsidiair, mocht de rechtbank niet meegaan in hetgeen door de raadsman is bepleit, is het belangrijk dat de verdachte zo spoedig mogelijk kan beginnen met het werken richting het perspectief dat de reclassering reeds heeft opgezet. Een onvoorwaardelijke jeugddetentie die langer is dan de tijd die in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht is niet passend en geboden.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmaat rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn gepleegd en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich op twintigjarige leeftijd onder invloed van alcohol schuldig gemaakt aan zware mishandeling en mishandeling, waarbij (onder andere) een mes is gebruikt. Daarna heeft de verdachte de band van de fiets van het slachtoffer lek gestoken. Het slachtoffer heeft aan de (zware) mishandelingen ernstige verwondingen aan zijn pink, hechtingen aan zijn voet en last van zijn hoofd overgehouden.
De verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer door hem met een mes te steken en hem met een pan te slaan. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke strafbare feiten nog lange tijd zowel geestelijk als lichamelijk last kunnen hebben van hetgeen hen is overkomen. Tot slot heeft de verdachte het nodig gevonden om, nadat het slachtoffer weg was gekomen, ook nog de fietsband van het slachtoffer lek te steken.
De rechtbank rekent de verdachte dit alles zwaar aan.
De persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Vast is komen te staan dat de verdachte, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 juli 2019, in het verleden niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport d.d. 16 juni 2019, van het psychologisch-pedagogisch onderzoek, ondertekend door M. Hulshof, GZ-psycholoog, onder meer inhoudend, kort en zakelijk weergegeven:
Er is sprake van een licht verstandelijke beperking en een stoornis in alcoholgebruik. Dit was ook al zo ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Niet duidelijk is geworden of de aanwezige ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling de gedragskeuzes en gedragingen heeft beïnvloed. In zijn algemeenheid kan echter wel gesteld worden dat de verdachte, door zijn beperkingen, onvoldoende overzicht kan houden in complexe situaties. Dit wordt nog extra nadelig beïnvloed op momenten dat hij onder invloed is van alcohol. Grenzen vervagen op zo’n moment sneller en het lukt de verdachte onvoldoende om adequate coping strategieën te hanteren.
De verdachte heeft veel behoefte aan duidelijkheid en structuur. Zodra het anders loopt dan dat hij in zijn hoofd heeft, kan hij onrustig worden. Hij heeft op zo’n moment moeite met het reguleren van deze, in zijn ogen, tegenslagen. Hij wordt onrustig en gaat situaties uit de weg. Het ontbreekt hem op zo’n moment aan vaardigheden om zijn handelingen op een adequate wijze vorm te geven. Zijn coping-vaardigheden schieten te kort. Om deze gevoelens te dempen is de verdachte fors alcohol gaan nuttigen. Sinds anderhalf jaar drinkt hij gemiddeld acht halve liters per dag. Dit is van invloed op zijn dagritme en functioneren. De verdachte heeft nauwelijks een dagbesteding en/of dagritme.
In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de verdachte vanuit zijn beperking moeite heeft met situaties te overzien en de gevolgen van zijn gedrag in te schatten. Door het alcoholgebruik komt hij niet tot enige vorm van maatschappelijke participatie waardoor hij zich ook minder nuttig zal voelen (hetgeen probleemgedrag in de hand kan werken). Positief is te noemen dat de verdachte al jarenlang in vrijwillig kader behandeling ontvangt bij De Waag. Een belemmerende factor is dat de verdachte op dit moment niet over adequate huisvesting beschikt en geen dagbesteding heeft.
Er bestaan argumenten om het minderjarigenstrafrecht toe te passen. Zo is de verdachte sociaal-emotioneel nog jonger dan zijn kalenderleeftijd doet vermoeden, hetgeen samenhangt met zijn cognitieve beperkingen. Er zijn geen contra-indicaties voor het toepassen van het minderjarigenstrafrecht.
Voorts heeft de verdachte praktische ondersteuning nodig heeft voor het vinden van een woonvoorziening, dagbesteding en vrijetijdsbesteding. Het is van belang dat hij onderdeel uitmaakt van de maatschappij. De reclassering is op dit moment bezig met verschillende instanties om de verdachte geplaatst te krijgen, waarbij rekening gehouden wordt met de cognitieve vaardigheden van de verdachte. Daarnaast is het van belang dat de verdachte behandeling krijgt voor het leren uiten en bespreken van emoties, dat zijn angsten verminderen waardoor hij minder behoefte zal hebben aan alcohol. Het alcoholgebruik dient gereguleerd te worden. Daarnaast dient zijn sociaal-emotionele ontwikkeling versterkt te worden, waarbij hij leert weerbaarder te worden en dient hij adequate copingvaardigheden aan te leren. Bovenstaande behandeling zou bij een polikliniek zoals De Waag plaats kunnen vinden en/of bij het FACT team van Fivoor.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, d.d. 1 augustus 2019.
Ter zitting heeft [naam] , werkzaam bij het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, het advies als volgt toegelicht.
De verdachte bevindt zich in de levensfase dat hij toewerkt naar zelfstandigheid. Hierbij past de begeleiding van de volwassenreclassering. Hij heeft voornamelijk praktische begeleiding nodig. Hij dient niet geplaatst te worden in een jeugdvoorziening, omdat daar te veel wordt gestuurd op pedagogische invloed. Er is vooral gekeken in welke fase de verdachte zich bevindt en wat hier het beste bij aansluit. Toepassing van het meerderjarigenstrafrecht wordt geadviseerd. Echter indien verdachte nog langer gedetineerd raakt acht de reclassering het wel wenselijk dat dit in een Justitiële Jeugdinrichting plaatsvindt, omdat het pedagogische klimaat aldaar beter passend is bij verdachte.
Het toepasselijk recht
Omdat de verdachte ten tijde van de feiten 20 jaar oud was, is in beginsel het strafrecht voor meerderjarigen aan de orde. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voorziet echter in de mogelijkheid om jongvolwassenen (van 18 tot 23 jaar) te berechten volgens het sanctiestelsel voor minderjarigen, mits de rechtbank grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
De rechtbank heeft acht geslagen op voornoemde rapportages en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. De psycholoog concludeert in haar rapport dat de verdachte sociaal-emotioneel nog jonger is dan zijn kalenderleeftijd doet vermoeden, er sprake is van een licht-verstandelijke beperking en er daarnaast geen contra-indicaties zijn voor het toepassen van het jeugdstrafrecht. In de persoon van de verdachte ten tijde van het delict, de persoon van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en uit hetgeen over de verdachte naar voren is gekomen, ziet de rechtbank aanleiding om hem te berechten met toepassing van het jeugdstrafrecht.
De op te leggen straf
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de volgende straf passend en geboden is. Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van jeugddetentie. De rechtbank zal een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, met bijzondere voorwaarden zoals die zijn geadviseerd bij toepassing van het jeugdstrafrecht, met uitzondering van het contactverbod, en een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal het toezicht laten uitvoeren door de reclassering GGZ Fivoor Den Haag, in plaats van de jeugdreclassering. Het onvoorwaardelijke deel van de jeugddetentie is gelijk aan de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd. De rechtbank wijkt sterk af van hetgeen door de officier van justitie werd geëist, omdat de rechtbank het jeugdstrafrecht toepast en gekeken heeft naar de oriëntatiepunten die gelden voor jeugdigen in soortgelijke gevallen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 300, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder
3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de hem bij dagvaarding onder
1. primair, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:

1.

zware mishandeling;

2.
mishandeling, meermalen gepleegd;
4.
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort onbruikbaar maken;
verklaart het bewezene en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 214 dagen
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
100 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 jarenonder de voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de reclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- zich gedurende een door reclassering GGZ Fivoor, gevestigd te Den Haag, te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van alcohol en drugs en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
- gedurende de proeftijd, of zo lang als de reclassering noodzakelijk acht, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten De Kessler Stichting en Middin of een soortgelijke instelling, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
- gedurende de proeftijd, of zo lang als de reclassering noodzakelijk acht, zal deelnemen aan een ambulante behandeling bij De Waag of (F)ACT, aangeboden door GGZ Fivoor, of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich moet houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze ambulante behandeling door of namens voornoemde instelling aan de veroordeelde zullen worden gegeven en, indien de behandelaar dit in overleg met de reclassering noodzakelijk vindt, zich gedurende maximaal zeven weken binnen dit ambulante behandeltraject zal laten opnemen voor een korte klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- medewerking zal verlenen aan het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding;
geeft opdracht aan de reclassering GGZ Fivoor Den Haag om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd gelijk is geworden aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.M.E. Bernini, kinderrechter, voorzitter,
mr. M.F. Baaij, kinderrechter,
en mr. N.S.M. Lubbe, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.E. van Damme, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 augustus 2019.
Mr. Lubbe is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I. De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 1 mei 2019 te Alphen aan den Rijn
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een doorgesneden pees in de (rechter-)hand/pink en/of een gebroken bot in die pink, heeft toegebracht door
hem met een (brood-)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te
slaan en/of te steken en/of te raken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 mei 2019 te Alphen aan den Rijn
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een (brood-)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, heeft
geslagen en/of gestoken en/of geraakt in zijn (rechter-)hand/pink,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht )
2.
hij op of omstreeks 1 mei 2019 te Alphen aan den Rijn
[slachtoffer] heeft mishandeld
door hem met een (koeken-)pan op het hoofd te slaan en/of
door hem met een (brood-)mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp in/op zijn (rechter-)voet te slaan, en/of te steken en/of te
raken
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
3.
hij op of omstreeks 1 mei 2019 te Alphen aan den Rijn
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een (brood-)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/op
de rug heeft geslagen en/of gestoken en/of geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van
Strafrecht )
4.
hij op of omstreeks 1 mei 2019 te Alphen aan den Rijn
opzettelijk en wederrechtelijk
een fiets (fietsband-en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele
aan een ander, te weten aan [slachtoffer] toebehoorde,
heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit – voor zover niet anders weergegeven - delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL1500-2019116972, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn – Gouda, met bijlagen.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 7-9, proces-verbaal van verhoor aangever, p. 15-27 en proces-verbaal van verhoor aangever, p.89-92.
3.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 8 augustus 2019.
4.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 8 augustus 2019.
5.Proces-verbaal van aangifte, p. 7-8.
6.Letselbeschrijving d.d. 23 mei 2019 van Forensisch arts KNMG.
7.Proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2019 met bijlagen, p. 102-104.
8.Proces-verbaal van aangifte, p. 7-8.
9.Proces-verbaal van bevindingen van 2 mei 2019 met bijlagen, p. 60-62.
10.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict (
11.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 8 augustus 2019.
12.Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 15.
13.Letselbeschrijving d.d. 23 mei 2019 van Forensisch arts KNMG.
14.Proces-verbaal van bevindingen van 2 augustus 2019, PL1500-2019116972-47, ongenummerd.
15.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 8 augustus 2019.
16.Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 7 en p. 90
17.Proces-verbaal van aangifte, p.8.
18.Proces-verbaal verhoor aangever, p. 15 en proces-verbaal van bevindingen, p. 102.