ECLI:NL:RBDHA:2019:868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2019
Publicatiedatum
1 februari 2019
Zaaknummer
NL19.408
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van Dublinverordening met betrekking tot Turkse nationaliteit en FETÖ-verbindingen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 28 januari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Turkse nationaliteit, vreesde voor uitzetting naar Turkije na overdracht aan Bulgarije. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, op grond van de Dublinverordening, die bepaalt dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiseres heeft echter betoogd dat zij een risico loopt op uitzetting naar Turkije, gezien haar familiebanden met personen die door de Turkse autoriteiten als betrokken bij de gewapende terroristische organisatie FETÖ worden gezien.

Eiseres heeft verschillende documenten overgelegd, waaronder een tenlastelegging van haar broer en rapporten die de samenwerking tussen de Bulgaarse en Turkse autoriteiten aangaande de uitlevering van Gülenisten beschrijven. De rechtbank oordeelde dat eiseres voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij niet zonder meer kon worden overgedragen aan Bulgarije op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris en droeg deze op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de risico's die eiseres loopt.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.024,-. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen, vooral in gevallen waar er sprake is van mogelijke mensenrechtenschendingen in het land van herkomst.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL19.408
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres](V-nummer: [V-nummer] ), eiseres (gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.409, plaatsgevonden op 22 januari 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen W. Woning. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiseres heeft de Turkse nationaliteit. Zij is geboren op [geboortedatum] 1995 .
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening1 is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om overname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
1. Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte geen gevolg heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiseres vreest te worden uitgezet vanuit Bulgarije naar Turkije. Eiseres verklaart te beschikken over een verblijfsvergunning in Bulgarije. Ze verblijft al jaren niet meer in Bulgarije en dus gaat ze er vanuit dat ze daar geen verblijfsrecht meer heeft. In de zienswijze heeft eiseres een aantal artikelen overgelegd die zijn op de situatie van Gülenisten in Bulgarije, het politieke en juridische klimaat daar en de wijze waarop de Bulgaarse en Turkse autoriteiten met elkaar samenwerken. De Bulgaarse autoriteiten zijn er van op de hoogte dat eiseres een Gülenist is. De Bulgaarse autoriteiten hebben met de Turkse autoriteiten afgesproken dat Gülenisten worden uitgeleverd. Ze werken nauw samen met de Turkse autoriteiten om Gülenisten op te sporen en ze gaan daarbij buiten de kaders van de wet. Hierdoor kan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Bulgarije worden uitgegaan, aldus eiseres. Verweerder kan niet blijven volhouden dat er geen ruimte is voor een inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas omdat eiseres een risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerders stelling dat eiseres sinds 1998/1999 tot haar vertrek in juli 2016 in Bulgarije heeft gewoond, en dat er daarom geen risico is op (indirect refoulement) bij een overdracht aan Bulgarije wordt niet gevolgd door eiseres. De couppoging in Turkije was op 15 juli 2016, eiseres was toen al vertrokken. Het gevaar van uitzetting bestond dan ook niet in de periode dat eiseres in Bulgarije verblijf had.
4. Eiseres legt in beroep een tenlastelegging van haar broer [A] van 20 juni 2018 over, waaruit volgt dat er bij eiseres een toename was op de rekeningen van [naam bank] . Daarnaast legt ze een onderzoeksrapport over waaruit volgt dat haar broer een rol speelt in de deelname aan activiteiten bij de gewapende terroristische organisatie FETÖ in Polen. Ook hieruit volgt een toename van het saldo van eiseres bij [naam bank] . Uit deze stukken volgt dat eiseres in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat. Ten slotte legt ze het artikel
“ Bulgaristan'da Basına Fetö Bilgilendirme Toplantısı ”over van www. hablerer .com van 12 juli 2018 waaruit de goede samenwerking tussen de Bulgaarse en Turkse autoriteiten op het gebied van FETÖ volgt.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder meent verder dat eiseres verwijst naar berichten waarvan de vindplaats en bron niet bekend zijn. Deze artikelen zijn dus niet objectief verifieerbaar. Verweerder merkt op dat hem ambtshalve niet bekend is dat Bulgarije stelselmatig Gülenisten uitzet naar Turkije.
6. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
7. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Eiseres heeft een Turkse tenlastelegging van haar broer [A] en een onderzoeksrapport over haar broer overgelegd met daarbij de
Nederlandse vertalingen ervan. Uit de tenlastelegging blijkt dat [A] verdacht wordt van lidmaatschap van de zo genoemde gewapende terreurorganisatie FETÖ . In het onderzoeksrapport wordt gesteld dat de vader van eiseres [B] een belangrijke rol speelt en deelneemt aan de activiteiten van FETÖ in Polen. In dit document staat eiseres’ naam vermeld met haar bankrekeningnummer en geldstortingen. Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat dit inderdaad haar bankgegevens zijn. Eiseres heeft in de zienswijze verschillende artikelen genoemd waaruit volgt dat er afspraken zijn gemaakt tussen de Turkse en de Bulgaarse autoriteiten over het terugsturen leden van de FETÖ . Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de vindplaatsen van deze artikelen niet bekend zijn, is de rechtbank van oordeel dat dit feitelijk onjuist is. Eiser heeft in de zienswijze de vindplaatsen van de betreffende artikelen vermeld. Met de door eiseres overgelegde stukken heeft eiseres onderbouwd dat haar broer [A] problemen heeft gehad met de Turkse autoriteiten vanwege zijn vermeende lidmaatschap van of betrokkenheid bij de FETÖ . In beide documenten staat eiseres’ naam genoemd. Eiseres heeft ter zitting met de verwijzing naar het artikel
“ igifleri Bakani Soylu: Bulgaristan, FETÖ konusunda kararli ”van Miliyet van 19 januari 2019 nogmaals de stelling onderbouwd dat de minister van binnenlandse zaken in Turkije afspraken maakt met de Bulgaarse autoriteiten om zich in te spannen om leden van de FETÖ terug te sturen. De tolk heeft ter zitting bevestigd dat de titel en inhoud van het artikel erover gaan dat Turkije en Bulgarije actief zijn overeengekomen om leden van de FETÖ uit te zetten. Eiseres heeft hiermee geconcretiseerd dat er afspraken zijn gemaakt tussen Turkije en Bulgarije over vermeende leden van FETÖ . Verder heeft zij met de stukken over haar broer aannemelijk gemaakt dat haar vader en broer door Turkse autoriteiten als lid van of direct betrokken bij FETÖ worden gezien. Nu eiseres uit hetzelfde gezin komt en op dezelfde (mogelijk door hun vader opgerichte) school als haar broer heeft gezeten en haar naam en bankrekening hiermee in verband wordt gebracht, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het geval van eiseres niet zonder meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan ten aanzien van Bulgarije. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder nader moeten beoordelen of eiseres een risico loopt om naar Turkije te worden uitgezet. De beroepsgrond slaagt.
9. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met in achtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. van Gestel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
28 januari 2019

Documentcode: DSR5353292

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.