ECLI:NL:RBDHA:2019:8666
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag van Nigeriaanse eiser wegens te late indiening van beroepsgronden
Op 25 april 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Nigeriaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd op 25 maart 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser had eerder, op 14 januari 2015, ook een asielaanvraag ingediend die was afgewezen, met een inreisverbod van tien jaar. Eiser stelde dat hij in Nigeria problemen had ondervonden door zijn werk bij een havenbedrijf en dat hij en zijn familieleden in gevaar waren. Tijdens de zitting op 23 april 2019 verschenen eiser en zijn gemachtigde niet, ondanks dat zij voorafgaand aan de zitting op de hoogte waren gesteld van de noodzaak om aanwezig te zijn.
De rechtbank constateerde dat de gronden van beroep pas op de dag van de zitting waren ingediend, zonder dat hiervoor een reden voor verschoonbaarheid was gegeven. De rechtbank oordeelde dat de late indiening van de beroepsgronden niet kon worden geaccepteerd en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank overwoog dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria in een situatie zou komen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te wijken van de procedurele regels. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. J.L.E. Bakels, in aanwezigheid van griffier mr. J.C. de Grauw.