ECLI:NL:RBDHA:2019:8650
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor moeder van meerderjarige zoon op basis van artikel 8 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een staatloze vrouw geboren in 1939, heeft de aanvraag ingediend om bij haar meerderjarige zoon in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van het standpunt dat er geen sprake was van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De staatssecretaris stelde dat er geen bijzondere afhankelijkheid bestond tussen eiseres en haar zoon, die verder geen sterke banden met Nederland had.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris, waarbij zij aanvoerde dat er wel degelijk sprake was van een meer dan normale emotionele band en dat de afwijzing in strijd was met artikel 8 EVRM. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder verwijzingen naar eerdere uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Gezinsherenigingsrichtlijn. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat er geen beschermenswaardig familie- en gezinsleven was en dat de aanvraag terecht was afgewezen.
De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging niet aan de orde was, omdat er geen sprake was van gezinsleven in de zin van het EVRM. Ook het beroep op de Gezinsherenigingsrichtlijn werd verworpen, omdat eiseres niet voldeed aan de definitie van gezinslid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.