ECLI:NL:RBDHA:2019:8648

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6718
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod; beoordeling proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een verblijfsvergunning en de oplegging van een inreisverbod aan eiser. Eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De rechtbank had in eerdere uitspraken al geoordeeld over de rechtmatigheid van de besluiten van de staatssecretaris. In de onderhavige uitspraak werd de vraag behandeld of de proceskosten in bezwaar door de staatssecretaris vergoed dienden te worden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een onrechtmatig besluit, ondanks de eerdere uitspraak waarin de staatssecretaris was opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris op goede gronden had besloten om de proceskosten in bezwaar niet te vergoeden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling in beroep. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/6718

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

4 juni 2019 in de zaak tussen

[EISER], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Houben).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken vanaf 14 mei 2013 en hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten. Tevens is aan eiser een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar opgelegd.
Bij besluit van 23 juni 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het besluit van 23 juni 2016 beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 29 december 2016 heeft de rechtbank Den Haag het beroep van eiser voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod ongegrond verklaard en het beroep voor zover gericht tegen de intrekking van de verblijfsvergunning niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 7 september 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het daartegen door eiser ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 29 december 2016 vernietigd en de zaak naar de rechtbank teruggewezen.
Bij uitspraak van 29 maart 2018, gerectificeerd bij uitspraak van 3 mei 2018, heeft de rechtbank Den Haag het beroep van eiser gegrond verklaard, het besluit van 23 juni 2016 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
Bij besluit van 15 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd niet wordt ingetrokken en dat geen inreisverbod wordt opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. In geschil is of de proceskosten in bezwaar door verweerder vergoed hadden moeten worden en, meer toegespitst, of gelet op het bepaalde in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht sprake is van een onrechtmatig besluit.
3. Anders dan eiser betoogt, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit. Het enkele feit dat de rechtbank Den Haag in de uitspraak van 29 maart 2018 verweerder heeft opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en hierin te motiveren in hoeverre eiser een ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt, maakt niet dat het primaire besluit onrechtmatig was. Verweerder heeft een ex nunc toets verricht en aan eiser het voordeel van de twijfel gegeven.
4. Verweerder heeft dan ook op goede gronden besloten om de proceskosten in bezwaar niet te vergoeden. Om die reden is het beroep ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling in beroep bestaat geen aanleiding.
6. Bij de Afdeling kan hoger beroep tegen deze uitspraak worden ingesteld binnen vier weken na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier, op 4 juni 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.