ECLI:NL:RBDHA:2019:8647

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking van beroep in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 8 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Eiseres, vertegenwoordigd door haar moeder, had eerder een aanvraag ingediend die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin het beroep van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk werd verklaard, heeft eiseres verzet aangetekend. Dit verzet werd gegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak verviel. Vervolgens heeft de staatssecretaris op 9 april 2019 een tweede aanvraag ingewilligd, waarna eiseres haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, omdat de staatssecretaris niet aan eiseres was tegemoetgekomen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om proceskostenveroordeling terecht was, aangezien de staatssecretaris geen onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit had erkend. De rechtbank heeft de zaak in het openbaar behandeld, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/5895

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. Y. Tamer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Houben).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van [A] ten behoeve van haar dochter (eiseres) tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 13 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 31 oktober 2018 is het beroep van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen deze uitspraak verzet aangetekend.
Bij uitspraak van 18 januari 2019 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard en is de uitspraak van 31 oktober 2018 vervallen.
Bij brief van 14 mei 2019 heeft verweerder de rechtbank bericht dat een tweede aanvraag van [A] ten behoeve van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bij besluit van 9 april 2019 is ingewilligd.
Bij brief van 14 mei 2019 heeft eiseres het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Bij brief van 15 mei 2019 heeft verweerder aangegeven zich te verzetten tegen toewijzing van het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2019.
Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten veroordelen, indien daarom tegelijk met de intrekking van het beroep is verzocht.
2. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals de uitspraak van 18 juli 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX1816), blijkt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb slechts sprake is indien het bestuursorgaan een binnen de grenzen van het geding in het bestreden besluit ingenomen standpunt heeft herzien en het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit alsnog heeft genomen op gronden die een erkenning van de onrechtmatigheid van het oorspronkelijke besluit impliceren. Intrekking of wijziging van het besluit wegens nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, dan wel nadien verkregen, buiten de onderzoekslast van het bestuursorgaan vallende informatie houdt geen tegemoetkomen in voormelde zin in en vormt geen grond voor een kostenveroordeling.
3. De rechtbank stelt voorop dat de onderhavige aanvraag bij het bestreden besluit is afgewezen omdat eiseres niet over een geldig document voor grensoverschrijding beschikte en niet van dit vereiste was vrijgesteld. De omstandigheid dat eiseres op 19 februari 2019 in het bezit is gesteld van een Russisch paspoort, doet hieraan niet af. Naar aanleiding van het verkrijgen van het paspoort heeft de moeder van eiseres op 2 maart 2019 een nieuwe aanvraag ingediend, die door verweerder bij besluit van 9 april 2019 is ingewilligd. Verweerder heeft geen aanleiding gezien het bestreden besluit te herroepen aangezien eiseres op het moment van het nemen van dat besluit nog niet over een geldig paspoort beschikte. Het bestreden besluit is dan ook in stand is gelaten. Aangezien verweerder niet aan eiseres is tegemoetgekomen, is van een situatie als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb geen sprake. Om die reden bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen grond om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
4. Gelet op het voorgaande, wijst de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 8 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.