In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de aanvraag kennelijk ongegrond werd geacht. Eiser, die in 1987 in Nigeria is geboren, had eerder een verblijfsvergunning op humanitaire gronden, maar deze was in 2014 ingetrokken. In maart 2019 diende hij vanuit detentie een nieuwe asielaanvraag in, waarbij hij stelde dat hij vanwege zijn homoseksuele geaardheid en een dreigende initiatie in het occultisme in Nigeria niet veilig kon terugkeren.
Tijdens de zitting op 25 juli 2019 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig achtte, maar de overige elementen van zijn asielrelaas ongeloofwaardig vond. Eiser had niet overtuigend aangetoond dat hij daadwerkelijk homoseksueel was en dat hij bedreigd werd vanwege zijn geaardheid. De rechtbank merkte op dat eiser inconsistent was in zijn verklaringen over zijn seksuele ervaringen en relaties, en dat hij onvoldoende kennis had van de LHBTI-gemeenschap in Nederland en de situatie van homoseksuelen in Nigeria.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat eiser zijn homoseksualiteit niet aannemelijk had gemaakt en dat de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond was afgewezen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, en is openbaar gemaakt op 30 augustus 2019.