In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2019, hebben eisers, een Azerbeidzjaans echtpaar met twee minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen op basis van de Dublinverordening. De eisers voerden aan dat de overdracht naar Duitsland ernstige gevolgen zou hebben voor de gezondheid van hun kinderen, die trauma's hadden opgelopen door hun ervaringen in Duitsland. Ze stelden dat de staatssecretaris had moeten onderzoeken of de overdracht schadelijk zou zijn voor de kinderen en dat zij in Nederland hun therapieën moesten kunnen afmaken.
Tijdens de zitting op 1 augustus 2019, waarbij de eisers werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk, werd de zaak uitvoerig besproken. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om de aanvragen in behandeling te nemen op basis van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat er geen objectieve gegevens waren over de gezondheidstoestand van de kinderen die wezenlijk anders waren dan de situatie in Duitsland. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had afgezien van het aanvragen van medisch advies en dat de asielaanvragen niet aan hem moesten worden voorgelegd. De beroepen van de eisers werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.