In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2019, hebben eisers, een gezin bestaande uit een vader, moeder en hun twee minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wegens het niet tijdig nemen van een besluit op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvragen waren eerder op 20 oktober 2016 afgewezen, maar na een eerdere uitspraak van de rechtbank op 26 juli 2018, waarin de besluiten werden vernietigd, was de Staatssecretaris verplicht om nieuwe besluiten te nemen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde deze uitspraak op 26 februari 2019, maar tot op heden had de Staatssecretaris geen beslissing genomen.
De rechtbank overwoog dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. De rechtbank stelde vast dat de Staatssecretaris in gebreke was gebleven en dat de beroepen van eisers gegrond waren. De rechtbank bepaalde dat de Staatssecretaris een dwangsom verbeurde van € 2.884,- voor de periode waarin hij niet tijdig had beslist. Tevens werd de Staatssecretaris opgedragen om binnen zeven weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvragen van eisers, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, tot een maximum van € 15.000,-.
Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 256,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 22 augustus 2019, en eisers kregen de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.