In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend die op 15 december 2016 door de Staatssecretaris was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 12 januari 2017 het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Echter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 21 november 2018 deze uitspraak vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres.
Eiseres heeft de Staatssecretaris op 23 mei 2019 in gebreke gesteld omdat er nog steeds geen besluit was genomen. Op 14 juni 2019 heeft zij beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van zes maanden was overschreden en dat het beroep gegrond is.
De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen zeven weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de Staatssecretaris deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 256,-. Deze uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt op 22 augustus 2019.