ECLI:NL:RBDHA:2019:8608

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.13787
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot het opleggen van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen op een asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 augustus 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had eerder een asielaanvraag ingediend die op 15 december 2016 door de Staatssecretaris was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 12 januari 2017 het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Echter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 21 november 2018 deze uitspraak vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres.

Eiseres heeft de Staatssecretaris op 23 mei 2019 in gebreke gesteld omdat er nog steeds geen besluit was genomen. Op 14 juni 2019 heeft zij beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank overweegt dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn van zes maanden was overschreden en dat het beroep gegrond is.

De rechtbank heeft de Staatssecretaris opgedragen om binnen zeven weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiseres. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de Staatssecretaris deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 256,-. Deze uitspraak is openbaar gedaan en bekendgemaakt op 22 augustus 2019.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.13787

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2019 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres,

gemachtigde: mr. E.C. Kaptein,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2016 heeft verweerder de (opvolgende) asielaanvraag van eiseres afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000 (Vw) en haar een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.
Bij uitspraak van 12 januari 2017 (AWB 16/29461) heeft deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 november 2018 (201700575/1/V2) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) het hoger beroep van eiseres tegen de uitspraak van 12 januari 2017 gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd, het beroep tegen het besluit van 15 december 2016 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat verweerder met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit neemt op de asielaanvraag.
Op 23 mei 2019 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld.
Op 14 juni 2019 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar asielaanvraag.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, verbindt de bestuursrechter aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
Op grond van het derde lid, voor zover hier van belang, kan de bestuursrechter in bijzondere gevallen een andere termijn te bepalen.
2. Eiseres heeft verweerder op 23 mei 2019 in gebreke gesteld. Uit de uitspraken van de Afdeling van onder meer 17 september 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3442) en 16 maart 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:922) volgt dat, indien na vernietiging door de rechter geen termijn voor het nemen van een nieuw besluit is gesteld, het bestuursorgaan in beginsel dient te beslissen binnen dezelfde termijn als de termijn die gold voor het vernietigde besluit. In dit geval bedraagt die termijn zes maanden. Dit betekent dat de beslistermijn, zoals verweerder ook heeft erkend, op 23 mei 2019 was overschreden. Tot op heden is nog niet op de aanvraag beslist. Verweerder heeft in het verweerschrift gesteld dat eiseres vanaf 7 juni 2019 recht heeft op een dwangsom in de zin van artikel 4:17 van de Awb. De dwangsom is nog niet aan eiseres uitbetaald. De rechtbank stelt de hoogte van de verbeurde dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,-. Omdat tot op heden nog geen beslissing op de aanvraag van eiseres is genomen, is het beroep kennelijk gegrond.
3. Verweerder heeft op 26 juli 2019 de bestuursrechter gevraagd hem op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere beslistermijn op te leggen dan twee weken. Daartoe stelt verweerder dat, mocht hij na het opnieuw beoordelen van de asielaanvragen besluiten een voornemen uit te brengen, dan zal eiseres in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken na ontvangst daarvan haar zienswijze op het voornemen te geven. Verweerder houdt bovenop de vier weken nog rekening met een postweek, mocht zich de situatie voordoen dat eiseres tijdig een zienswijze heeft gepost, maar dat deze niet voor het einde van de termijn door verweerder wordt ontvangen. Zodra verweerder een zienswijze heeft ontvangen, streeft verweerder ernaar binnen twee weken op de aanvraag te beslissen. In aanvulling hierop heeft verweerder de bestuursrechter op 5 augustus 2019 bericht dat eiseres op 19 augustus 2019 aanvullend zal worden gehoord. Hij verzoekt de bestuursrechter hiermee rekening te houden, als ook met de termijn van twee weken die in principe geldt voor het indienen van correcties en aanvullingen op het rapport van aanvullend gehoor.
4. Met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb ziet de bestuursrechter aanleiding om een nadere beslistermijn vast te stellen. Eiseres heeft verzocht om een beslistermijn van twee weken vast te stellen, maar dat acht de bestuursrechter gelet op het eventueel nog uit te brengen voornemen niet reëel. Hoewel de termijn voor een nieuwe beslissing op de aanvraag van eiseres is verstreken zonder dat verweerder opnieuw op de aanvraag heeft beslist en evenmin duidelijk is hoe voortvarend verweerder de zaak tot nu toe heeft opgepakt, is de bestuursrechter van oordeel dat verweerder het besluit zorgvuldig moet kunnen nemen. Afgaande op verweerders bericht van 5 augustus 2019 gaat de bestuursrechter ervan uit dat eiseres op 19 augustus 2019 aanvullend is gehoord. Gezien het gestelde belang van eiseres bij een spoedig besluit op haar aanvraag gaat de bestuursrechter er ook van uit dat zij eventuele correcties en aanvullingen op dat gehoor zo spoedig mogelijk zal indienen. Voorts ervan uitgaande dat er een voornemen wordt uitgebracht, kan eiseres daarop binnen vier weken een zienswijze indienen. De bestuursrechter gaat er verder van uit dat daarna binnen twee weken een nieuw besluit kan worden genomen op de aanvraag. Gelet daarop zal de bestuursrechter een beslistermijn van zeven weken stellen vanaf de datum van deze uitspraak, op straffe van de na te melden dwangsom.
5. De bestuursrechter ziet aanleiding met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt als hij deze termijn overschrijdt. De bestuursrechter stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-.
6. Voorts ziet de bestuursrechter aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijkerwijs heeft moeten maken. De bestuursrechter stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 256,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag van eiseres;
  • draagt verweerder op binnen zeven weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom verbeurt van € 100,- per dag, voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 256,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van M.G. den Ambtman, griffier.
griffier rechter
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op 22 augustus 2019.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.