ECLI:NL:RBDHA:2019:8605

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.17013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van niet-geloofwaardige identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Zimbabwaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de identiteit en nationaliteit van de eiser niet geloofwaardig werden geacht. Eiser had op 26 september 2018 zijn aanvraag ingediend en stelde dat hij homoseksueel is en in Zimbabwe problemen heeft ondervonden vanwege zijn geaardheid.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser met een Zuid-Afrikaans paspoort naar Nederland is gereisd, maar dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij de Zimbabwaanse nationaliteit heeft. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn identiteit en nationaliteit niet geloofwaardig waren en dat verweerder terecht de aanvraag had afgewezen. Eiser had geen overtuigend bewijs geleverd dat zijn Zuid-Afrikaanse paspoort frauduleus was verkregen, en de rechtbank vond dat de Koninklijke Marechaussee (Kmar) op basis van hun deskundigenoordeel mocht uitgaan van de echtheid van het paspoort.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet verplicht was om de door eiser overgelegde Zimbabwaanse documenten verder te onderzoeken, omdat zelfs als deze authentiek zouden zijn, dit niet zou afdoen aan de vaststelling dat eiser niet de Zimbabwaanse nationaliteit had. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier J.C. de Grauw, en is openbaar gemaakt op 19 augustus 2019.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.17013

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. T. Neijzen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

ProcesverloopBij besluit van 22 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.17014, plaatsgevonden op 7 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is I.G.S. Ringelé als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt [A], geboren op [geboortedatum] 1993 en van Zimbabwaanse nationaliteit te zijn. Hij heeft op 26 september 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag – samengevat weergegeven – ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en als gevolg van zijn homoseksuele geaardheid in Zimbabwe problemen heeft ondervonden.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) problemen naar aanleiding van zijn homoseksuele geaardheid.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig geacht. Nu eiser niet gevolgd is in zijn gestelde nationaliteit, heeft verweerder de door eiser gestelde ondervonden en te ondervinden problemen vanwege zijn homoseksuele geaardheid in Zimbabwe niet beoordeeld op geloofwaardigheid.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat hij [eiser] is en de Zuid-Afrikaanse nationaliteit heeft. Het Zuid-Afrikaanse paspoort waarop deze persoonsgegevens staan en die eiser gebruikt heeft om naar Nederland te reizen, heeft hij op frauduleuze wijze verkregen. Eiser heet [A], is geboren op [geboortedatum] 1993 en heeft de Zimbabwaanse nationaliteit. Eiser heeft zijn identiteit en nationaliteit met originele documenten, te weten een geboorteakte, een identiteitskaart en een paspoort onderbouwd. Om die reden is gerede twijfel ontstaan aan het oordeel van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) dat het Zuid-Afrikaanse paspoort echt is en niet frauduleus is verkregen. Ten onrechte heeft verweerder nagelaten de door eiser overgelegde identiteitsdocumenten nader te onderzoeken, mede gelet op het feit dat eiser de vragen van verweerder over Zimbabwe juist heeft beantwoord. De verplichting van verweerder deze documenten te onderzoeken vloeit voort uit de samenwerkingsplicht van artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn 2011/95/EU (de Kwalificatierichtlijn).
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
c. de vreemdeling Onze Minister heeft misleid door omtrent zijn identiteit of nationaliteit valse informatie of documenten te verstrekken of door relevante informatie of documenten die een negatieve invloed op de beslissing hadden kunnen hebben, achter te houden.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van de Kmar volgt dat eiser met een Zuid-Afrikaans paspoort is ingecheckt en met het vliegtuig van Johannesburg naar Nederland is gereisd. Op de luchthaven Schiphol was eiser echter niet langer in het bezit van dit paspoort dat op naam stond van [eiser], geboren op [geboortedatum] 1994. Hoewel eiser eerst heeft verklaard de Zimbabwaanse nationaliteit te hebben, heeft hij na confrontatie met de bovenstaande gegevens, ten overstaan van de Kmar beaamt de Zuid-Afrikaanse nationaliteit te hebben. Verweerder mag in principe van de informatie uit dit op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal uitgaan, nu dit een deskundigenoordeel is dat – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.
7.2.
Eiser heeft niet door overlegging van documenten aangetoond dat hij de Zuid-Afrikaanse nationaliteit niet bezit noch heeft hij dit middels zijn verklaringen aannemelijk weten te maken. De enkele stelling dat hij het Zuid-Afrikaanse paspoort valselijk van iemand genaamd [Z] heeft verkregen, heeft verweerder hiertoe onvoldoende kunnen vinden. Er is dan ook geen gerede twijfel ontstaan aan het oordeel van de Kmar dat het Zuid-Afrikaanse paspoort echt is en niet frauduleus is verkregen, waardoor verweerder van de gegevens op dit paspoort heeft mogen uitgaan. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser bij de Kmar de persoonsgegevens die op het Zuid-Afrikaanse paspoort staan, heeft bevestigd en een op basis van deze gegevens opgesteld formulier model M35-H ter indiening van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ondertekend. De stelling van de gemachtigde van eiser ter zitting dat eiser de verbalisant van de Kmar niet heeft begrepen omdat hij in de Engelse taal en niet in de taal Ndebele is gehoord, maakt het voorgaande niet anders. In het proces-verbaal van de Kmar is opgenomen dat de communicatie met eiser heeft plaatsgevonden in de voor hem goed verstaanbare taal Engels. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan het feit dat eiser de Engelse taal machtig is, nu hij blijkens het proces-verbaal antwoord geeft op de aan hem gestelde vragen en er niet is gebleken van miscommunicatie tussen eiser en de verbalisant.
7.3.
In beroep heeft eiser een kopie van een Zimbabwaans paspoort overgelegd. Verweerder ziet geen aanleiding om de authenticiteit van dit paspoort noch van de reeds eerder overgelegde Zimbabwaanse identiteitskaart en geboorteakte nader te onderzoeken. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 mei 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1326) strekt de samenwerkingsplicht uit artikel 4, eerste lid, van de Kwalificatierichtlijn niet zo ver dat verweerder altijd een overgelegd document op authenticiteit dient te onderzoeken. Ook al zou eiser immers in het bezit zijn van een authentiek Zimbabwaans paspoort, dan doet dit op zichzelf niet af aan hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot zijn Zuid-Afrikaanse nationaliteit. De rechtbank acht hierbij nog van belang dat eiser tijdens het eerste gehoor heeft verklaard dat hij in 2012 een Zimbabwaans paspoort heeft verkregen maar dat paspoort in 2015 is verloren. Eiser heeft geen verklaring gegeven voor het feit dat hij nu alsnog een Zimbabwaans paspoort overlegt dat volgens de afgiftedatum zou zijn afgegeven in 2012.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.