ECLI:NL:RBDHA:2019:8604

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.16943
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Algerijnse vreemdeling op grond van veilig land van herkomst en medische problemen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse vreemdeling, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat Algerije als veilig land van herkomst wordt beschouwd. Eiser had aangevoerd dat hij om economische redenen zijn land had verlaten en dat hij medische problemen had, waaronder tuberculose, die niet adequaat behandeld konden worden in Algerije. Tijdens de zitting op 7 augustus 2019 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De rechtbank overwoog dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij medische behandeling nodig had die in Algerije niet beschikbaar zou zijn. Eiser had weliswaar gesteld dat hij tuberculose had, maar had dit niet voldoende onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om zijn medische problemen te bewijzen en dat verweerder niet verplicht was om nader onderzoek te doen. De rechtbank concludeerde dat Algerije als veilig land van herkomst kon worden aangemerkt en dat er geen reëel risico op ernstige schade voor eiser bestond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag en het opgelegde inreisverbod van twee jaar.

De uitspraak werd gedaan door rechter G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier J.C. de Grauw. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.16943

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.S. Sewdajal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

ProcesverloopBij besluit van 17 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL19.16944, plaatsgevonden op 7 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1994 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Hij heeft op 9 mei 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij omwille van economische redenen zijn land van herkomst heeft verlaten. In Algerije kan eiser namelijk geen werk vinden.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
2) werkloosheid en economische vooruitzichten.
Verweerder heeft de gestelde identiteit en herkomst van eiser niet kunnen vaststellen, nu eiser dit niet met documenten heeft onderbouwd. De verklaring van eiser dat zijn vertrek uit Algerije is ingegeven door economische beweegredenen heeft verweerder geloofwaardig geacht. Deze omstandigheid heeft echter geen raakvlak met één van de gronden uit het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76). Er is ook geen sprake van een situatie waarin eiser een reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden loopt.
Algerije kan beschouwd worden als een veilig land van herkomst, met uitzondering voor een persoon met een geaardheid die wordt aangeduid met de letter L,H,B,T of I. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat, in afwijking van de algehele situatie in Algerije, er aanleiding is om aan te nemen dat Algerije ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat er, indien er zich problemen voordoen in Algerije, voor hem geen mogelijkheid bestaat om tegen deze problemen in de huidige situatie de bescherming van de Algerijnse autoriteiten in te roepen.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergeven – aangevoerd dat verweerder had moeten vaststellen of hij besmet is met tuberculose, nu eiser tijdens zijn gehoren heeft verklaard dat in Algerije tuberculose bij hem is vastgesteld en zijn gezondheidstoestand door het langdurige illegale verblijf in Frankrijk achteruit is gegaan. Een gedegen onderzoek is in elk geval geboden. Dit klemt temeer omdat de gezondheidszorg in Algerije niet van dezelfde algemene kwaliteit is als in Nederland. Eiser verwijst naar de volgende internetartikelen die hij op 29 juli 2019 heeft geraadpleegd: ‘Healthcare in Algeria. Expat Arrivals’; GardaWorld, ‘Algeria: Healthcare sector protests expected to resume’; Quora, ‘What would you change about healthcare in Algeria?’. Hieruit komt naar voren dat er wezenlijke structurele en fundamentele problemen met de Algerijnse gezondheidszorg zijn, waardoor het zeer de vraag is of eiser bij terugkeer naar Algerije kan rekenen op adequate medische zorg. Zolang onduidelijk is hoe ernstig de gezondheidstoestand van eiser is, is het onverantwoord althans onredelijk bezwarend hem uit te zetten naar Algerije. Tot slot voert eiser aan dat het opleggen van een inreisverbod van twee jaar onredelijk is dan wel onvoldoende door verweerder is gemotiveerd.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien:
b. de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Eiser heeft zijn medische problemen niet nader onderbouwd maar enkel gesteld dat hij tuberculose heeft. De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat het in deze situatie aan verweerder is nader medisch onderzoek te laten verrichten naar de gezondheidstoestand van eiser. Het is allereerst aan eiser om te onderbouwen dat hij medische problemen heeft waarvoor hij in Nederland medische behandeling behoeft. Van onzorgvuldig handelen van de zijde van verweerder is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
7.2.
Wat er ook zij van het feit dat de kwaliteit van de gezondheidszorg in Algerije onder de maat zou zijn hetgeen volgens eiser volgt uit algemene bronnen op het internet waarvan hij er in beroep drie heeft ingebracht, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij momenteel medische behandeling behoeft en deze behandeling in Algerije niet zal verkrijgen. Dit valt ook niet uit de door eiser afgelegde verklaringen af te leiden. In het gehoor veilig land van herkomst heeft eiser immers verklaard dat hij in Algerije een arts heeft bezocht en in het aanmeldgehoor Dublin dat zijn tuberculose in Algerije succesvol is behandeld. De rechtbank volgt daarom niet dat Algerije voor eiser vanwege zijn lichamelijke problemen niet aangemerkt kan worden als een veilig land van herkomst.
7.3.
Gelet op het voorgaande komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
8. Nu verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 heeft afgewezen, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de geldende vertrektermijn van vier weken kunnen verkorten en kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dit betekent dat verweerder ook een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 tegen eiser heeft kunnen uitvaardigen. De duur van dit inreisverbod bedraagt ingevolge artikel 66a, vierde lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 6.5a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 ten hoogste twee jaren. Het is vervolgens aan de vreemdeling om bijzondere individuele omstandigheden aan te voeren. Eiser heeft tegen de oplegging van het inreisverbod geen specifieke omstandigheden naar voren gebracht die verweerder ertoe hadden moeten brengen om af te zien van het opleggen van het inreisverbod dan wel om een inreisverbod voor een kortere duur op te leggen. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar heeft kunnen uitvaardigen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.