ECLI:NL:RBDHA:2019:8602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
21 augustus 2019
Zaaknummer
NL19.16808
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Zuid-Afrikaanse eiser met betrekking tot bedreigingen door bendes

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in het beroep van een Zuid-Afrikaanse eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser, geboren in 1976, heeft zijn aanvraag ingediend op 6 juni 2019, na te zijn bedreigd en beschoten door bendes in Zuid-Afrika. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat de problemen van de eiser niet zwaarwegend genoeg zijn om hem als vluchteling te kwalificeren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Zuid-Afrika een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank oordeelt dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat zijn problemen specifiek op hem gericht zijn en dat hij niet heeft aangetoond dat hij geen bescherming kan inroepen van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser niet heeft aangetoond dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten niet in staat zijn om hem te beschermen tegen de bedreigingen die hij heeft ervaren. De rechtbank heeft de beslissing van de staatssecretaris om een inreisverbod op te leggen voor twee jaar bevestigd, en het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.16808

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 augustus 2019 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Luijendijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

ProcesverloopBij besluit van 17 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1976 en heeft de Zuid-Afrikaanse nationaliteit. Hij heeft op 6 juni 2019 de onderhavige aanvraag ingediend.
Eiser heeft in 2015 voor het eerst op grond van een Schengenvisum verleend door de Franse autoriteiten in Nederland verbleven. Begin 2016 is hij teruggekeerd naar Zuid-Afrika. Vervolgens heeft eiser op 7 maart 2016 en op 11 maart 2016 bij de Nederlandse ambassade in Pretoria aanvragen tot het verlenen van een visum kort verblijf ingediend, die bij besluiten van respectievelijk 8 maart 2016 en 16 maart 2016 zijn geweigerd. Eiser is door Frankrijk wel in het bezit gesteld van een Schengenvisum waarmee hij in juni/juli 2016 naar Nederland is gereisd. Eiser heeft vervolgens enige tijd rechtmatig verblijf gehad bij zijn echtgenote in België tot aan zijn scheiding op 25 januari 2017. Begin 2017 is eiser weer teruggekeerd naar Zuid-Afrika. Vervolgens is eiser op 2 augustus 2017 opnieuw naar Nederland gereisd en sindsdien niet meer naar Zuid-Afrika teruggekeerd. Op 31 oktober 2017 is jegens eiser een terugkeerbesluit genomen en is aan hem een inreisverbod voor de duur van één jaar opgelegd.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij als gevolg van zijn werkzaamheden als bekende stripper in Zuid-Afrika problemen met bendes heeft ondervonden. Tijdens drie incidenten is hij bedreigd en beschoten. Bij terugkeer naar zijn land van herkomst vreest eiser dan ook door een bende te worden gedood.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) schietincidenten.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst gevolgd. Tevens heeft verweerder de verklaringen van eiser over de schietincidenten geloofwaardig geacht.
De door eiser ondervonden problemen worden echter onvoldoende zwaarwegend geacht. Eiser kan om die reden niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser verwijst naar de door hem ingediende zienswijze en voert aan dat de inhoud hiervan aanleiding had moeten zijn om hem een verblijfsvergunning te verlenen. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat hij op grond van zijn asielrelaas en de openbare bronnen waarnaar hij heeft verwezen, aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst te vrezen heeft voor een op zijn persoon gerichte vervolging waartegen hij niet de bescherming van de autoriteiten kan inroepen. Eiser benadrukt dat er door het gebrekkige optreden van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten een dusdanig onveilige situatie ontstaat dat er voor hem geen andere mogelijkheid is dan internationale bescherming te vragen. In beroep overlegt eiser nog een brief van VluchtelingenWerk van 5 augustus 2019 met bijbehorende bijlagen. Volgens eiser heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom het traumabeleid niet op hem van toepassing is. In dit verband overlegt eiser een verklaring van de psycholoog, de heer A. Solos. Tot slot meent eiser dat verweerder af had moeten zien van het opleggen van een inreisverbod, aangezien de schietincidenten geloofwaardig zijn geacht en eiser een vriendin in Nederland heeft. Als gevolg van het inreisverbod kan eiser zijn vriendin en haar kinderen niet langer bezoeken en wordt hij niet beschermd tegen het geweld van criminele bendes in Zuid-Afrika.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
In het bestreden besluit is verweerder ingegaan op de door eiser ingediende zienswijze. Voor zover eiser in beroep enkel heeft verwezen naar de inhoud van zijn zienswijze maar niet nader heeft gemotiveerd in welke zin verweerder in zijn reactie hierop tekort is geschoten, gaat de rechtbank aan deze beroepsgrond voorbij.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er hem persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen. Hoewel geloofwaardig is geacht dat eiser een drietal incidenten heeft meegemaakt waarbij hij is beschoten en zijn auto is gestolen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat deze incidenten specifiek op zijn persoon gericht waren. Eiser vermoedt dat deze incidenten hebben plaatsgevonden vanwege zijn werkzaamheden als stripper maar heeft dit vermoeden niet nader geconcretiseerd of onderbouwd. Zo is er blijkens zijn verklaringen tijdens de incidenten niets tegen hem gezegd over de aanleiding ervan en heeft eiser ook niet verwezen naar algemene bronnen waaruit zou volgen dat strippers in Zuid-Afrika een verhoogd risico lopen slachtoffer te worden van geweld gepleegd door bendes. Na de eerste twee aanvallen heeft eiser zelf overigens geen noodzaak gezien in Nederland asiel aan te vragen en is hij teruggekeerd naar Zuid-Afrika, hetgeen verweerder eiser heeft mogen aanrekenen. Dat eiser niet op de hoogte was van de mogelijkheid om asiel aan te vragen in een situatie anders dan een oorlogssituatie, maakt nog niet dat van een vreemdeling die voor zijn leven stelt te vrezen niet verwacht mag worden dat hij zijn vrees direct tegenover de Nederlandse autoriteiten kenbaar maakt.
6.3.
Van eiser mag bovendien verwacht worden dat hij bij voorkomende problemen, zoals bedreigingen, beschietingen en diefstal, de bescherming van de (hogere) autoriteiten inroept. Uit eisers verklaringen blijkt dat hij bij de politie aangifte heeft gedaan van de eerste beschieting en de diefstal van zijn auto en dat de autoriteiten zijn aangifte in behandeling hebben genomen. De enkele omstandigheid dat de daders niet zijn vervolgd en eiser niets meer van de politie heeft vernomen, maakt nog niet dat de autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen. Eiser heeft immers ook verklaard zelf geen contact meer met de politie te hebben opgenomen om naar de stand van zaken te informeren. Na het tweede schietincident heeft eiser opnieuw contact opgenomen met de politie en het incident evenals de betrokken personen beschreven. De politie heeft in reactie hierop aangegeven een eenheid ter plaatse te zullen sturen. Eiser heeft echter niet op deze politieassistentie willen wachten. Na het derde incident heeft eiser op voorhand geen heil gezien om op de politie te wachten, waardoor hij de politie niet heeft gebeld. Dat eiser niet op de komst van de politie wil wachten, maakt niet dat de politie eiser niet heeft willen of kunnen helpen. Tijdens de eerste twee incidenten hebben de autoriteiten immers de bereidheid laten zien hem te helpen. Hoewel uit de door eiser bij zijn zienswijze overgelegde algemene bronnen alsook uit de brief van Vluchtelingenwerk met bijlagen blijkt dat de Zuid-Afrikaanse politie onderbemand, niet goed getraind en uitgerust is en dat corruptie een probleem blijft, maakt dit nog niet dat er in Zuid-Afrika geen functionerend politieapparaat aanwezig is of dat burgers in het geheel geen beroep kunnen doen op de assistentie van politie en justitie. In de brief van VluchtelingenWerk komt bovendien naar voren dat er pogingen worden ondernomen om de nationale politie te professionaliseren en dat het budget dat voor deze dienst is gereserveerd, is verhoogd. Gelet hierop heeft eiser dan ook niet aangetoond dat het doen van aangifte bij voorbaat kansloos is en dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten hem niet kunnen dan wel willen beschermen. De rechtbank verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3229).
6.4.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het traumata beleid, reeds nu deze toelatingsgrond sinds 1 januari 2014 niet langer bestaat. Wel kan een vreemdeling, die in het verleden is geconfronteerd met traumatische gebeurtenissen in zijn directe omgeving en zich op grond van de psychologische problematiek als gevolg van de wandaden in een positie bevindt dat hij niet terug kan keren naar zijn land van herkomst, op grond van het beleid neergelegd in paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 door verweerder in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. De door eiser in zijn beroepsgronden genoemde poging tot moord die hij kwalificeert als een mishandeling is geen wandaad die in de limitatieve opsomming in het beleid terugkomt, waardoor eiser niet op deze grond in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning.
6.5.
Gelet op het voorgaande, komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
7. Nu verweerder de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 heeft afgewezen, heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 de voor een vreemdeling geldende vertrektermijn van vier weken kunnen verkorten en kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Dit betekent ook dat verweerder een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 heeft kunnen uitvaardigen. De stelling dat eiser in Nederland gezinsleven uitoefent met zijn vriendin en haar kinderen, acht de rechtbank zonder nadere onderbouwing onvoldoende grond om af te zien van de oplegging van een inreisverbod. Ook de omstandigheid dat eiser in Zuid-Afrika diverse incidenten heeft meegemaakt, maakt niet dat verweerder geen inreisverbod heeft mogen opleggen. Deze incidenten leiden er immers niet toe dat eiser niet terug kan keren naar zijn land van herkomst. Gelet hierop, is de rechtbank van oordeel dat verweerder een inreisverbod van twee jaar heeft kunnen opleggen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.