ECLI:NL:RBDHA:2019:856

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
1 februari 2019
Zaaknummer
C/09/539541 / HA RK 17-455
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlies van Nederlanderschap door vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoekster, die haar Nederlanderschap wilde vaststellen. Verzoekster, geboren uit Egyptische ouders, had in 2014 een Egyptisch identiteitsbewijs aangevraagd, wat leidde tot de vraag of zij daarmee vrijwillig de Egyptische nationaliteit had verkregen en of zij daardoor haar Nederlandse nationaliteit had verloren. De rechtbank oordeelde dat verzoekster in 2001 de Nederlandse nationaliteit had verkregen en daarmee automatisch de Egyptische nationaliteit had verloren. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag van het Egyptische identiteitsbewijs in 2014, gezien de omstandigheden, als een vrijwillige aanvraag voor de Egyptische nationaliteit moest worden beschouwd. De IND had het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap afgewezen, en de rechtbank volgde dit standpunt. De rechtbank wees het verzoek van verzoekster af, omdat zij op basis van de wetgeving en de feiten tot de conclusie kwam dat verzoekster door het aanvragen van de identiteitskaart in 2014 vrijwillig de Egyptische nationaliteit had verkregen, waardoor zij haar Nederlandse nationaliteit had verloren. De rechtbank benadrukte dat er geen plaats was voor een belangenafweging in deze beoordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 17-455
Zaaknummer: C/09/539541
Datum beschikking: 1 februari 2019

Beschikking op het op 11 september 2017 ingekomen verzoekschrift van:

[Y] ,

verzoekster,
wonende te [woonplaats ] , België,
advocaat mr. R.W.J.L. Loonen te Heerlen.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Veiligheid en Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. R.Y. Reckers.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van 6 oktober 2017, met bijlage, van de zijde van de IND;
- de brief van 13 november 2017, met bijlagen, van de zijde van verzoekster;
- de brief van 27 november 2017, met bijlage, van de zijde van verzoekster;
- de brief van 26 februari 2018, met bijlage, van de zijde van verzoekster;
- de brief van 12 maart 2018, met bijlagen, van de zijde van de IND;
- de conclusie van de officier van justitie van 7 juni 2018.
Op 17 december 2018 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoekster met haar advocaat en de heer Reckers namens de IND.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoekster.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

  • Verzoekster is geboren op [huwelijksdag] 1995 te [huwelijksplaats] , Egypte uit Egyptische ouders.
  • Op 18 maart 1990 is de vader van verzoekster Nederland binnengekomen.
  • Verzoekster is op een later moment Nederland in gereisd.
  • De ouders van verzoekster en hun kinderen zijn op 2 december 1998 ingeschreven in de (destijds geheten) gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [A] . Zij hadden toen allen de Egyptische nationaliteit.
  • Bij beschikking van 31 augustus 2000 is aan het hele gezin een vergunning tot verblijf verleend.
  • Op 11 december 2000 hebben de ouders van verzoekster een verzoek tot naturalisatie ingediend en zij hebben daarbij verzocht om medenaturalisatie van verzoekster en haar broer. Daarbij hebben de ouders zich bereid verklaard om afstand te doen van de Egyptische nationaliteit. Verzoekster stond toen bijgeschreven in het Egyptische paspoort van haar moeder.
  • Bij Koninklijk Besluit van 26 maart 2001 zijn beide ouders genaturaliseerd.
  • Blijkens een verklaring van de Egyptische ambassade te Den Haag van respectievelijk 7 december 2001 en 26 maart 2002 hebben beide ouders per ministerieel decreet toestemming gekregen om de Nederlandse nationaliteit aan te nemen en afstand te doen van de Egyptische nationaliteit en hebben zij de Egyptische nationaliteit verloren op het moment van verkrijging van de Nederlandse nationaliteit.
  • Blijkens een uittreksel uit de basisregistratie personen van 26 februari 2016 heeft verzoekster van 2 december 1998 tot 7 juli 2014 in respectievelijk de gemeente [B] en [A] gewoond. Op het uittreksel is (handgeschreven) aangetekend dat de Egyptische identiteitskaart van verzoekster uit 2014 is en is aangevraagd voor het behalen van een Egyptisch rijbewijs.
  • Uit een afschrift van de Registratie Niet ingezetenen van 14 februari 2018 blijkt dat verzoekster op 7 juli 2014 is geëmigreerd naar [woonplaats ] , België. Zij heeft zich op 26 augustus 2014 ingeschreven in [woonplaats ] .
  • Op 26 februari 2016 heeft verzoekster te [A] een aanvraag ingediend om verstrekking van een Nederlands paspoort. Zij was daarbij in het bezit van een Nederlands paspoort, geldig van 20 juni 2011 tot 20 juni 2016, een Nederlandse identiteitskaart geldig van 20 februari 2009 tot 20 februari 2014, een Belgische E-kaart, geldig van 14 september 2015 tot 14 september 2020 en een Egyptisch identiteitsbewijs afgegeven in 2014 in Egypte.
  • De aanvraag om verstrekking van een Nederlands paspoort is bij beschikking van de burgemeester van [A] van 14 maart 2016 afgewezen om de reden dat verzoekster geen Nederlandse meer is.

Beoordeling

In geschil is of verzoekster in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoekster stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan. Verzoekster is geboren uit Egyptische ouders waardoor zij bij haar geboorte van rechtswege de Egyptische nationaliteit verkreeg. Haar ouders hebben in 2000 afstand gedaan van de Egyptische nationaliteit en hebben de Nederlandse nationaliteit verkregen. Verzoekster verkreeg hierdoor eveneens de Nederlandse nationaliteit en zij verloor van rechtswege de Egyptische nationaliteit. Verzoekster was in 2014 op vakantie in Egypte waar rellen ontstonden. Verzoekster heeft vanwege haar veiligheid een Egyptisch identiteitsbewijs aangevraagd om bij zich te hebben op straat in plaats van haar Nederlandse paspoort, welk identiteitsbewijs ook aan haar is verstrekt. Mogelijk is het zo dat zij in 2014 bij de Egyptische autoriteiten ten onrechte geregistreerd stond met de Egyptische nationaliteit. Verzoekster heeft weliswaar een Egyptische identiteitskaart aangevraagd, maar heeft daarmee niet de Egyptische nationaliteit aangevraagd. Volgens verzoekster is aan haar binnen vier dagen na de aanvraag een Egyptische identiteitskaart verstrekt. Als het om een aanvraag tot het verkrijgen van de Egyptische nationaliteit zou zijn gegaan, zou dit niet op zo’n korte termijn mogelijk zijn geweest. Dus is er slechts sprake geweest van het aanvragen van een identiteitskaart, niet van het aanvragen van de Egyptische nationaliteit.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek en heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. Verzoekster is geboren uit ouders met de Egyptische nationaliteit en heeft daardoor bij geboorte de Egyptische nationaliteit verkregen. Beide ouders van verzoekster hebben blijkens verklaringen van de Egyptische ambassade te Den Haag afstand gedaan van de Egyptische nationaliteit, na daartoe verkregen toestemming van de minister van Binnenlandse Zaken van Egypte, en hebben de Egyptische nationaliteit verloren vanaf het moment van het verkrijgen van het Nederlanderschap. Ingevolge artikel 10 van de Egyptische nationaliteitswet strekt dat verlies van de Egyptische nationaliteit zich ook uit tot de minderjarige kinderen die de nieuwe nationaliteit van hun vader verkrijgen. Verzoekster is op 26 maart 2001 met haar ouders mee-genaturaliseerd tot Nederlander zodat op grond daarvan moet worden geconcludeerd dat verzoekster vanaf het moment van het verkrijgen van de Nederlandse nationaliteit op 26 maart 2001 de Egyptische nationaliteit heeft verloren. Bij de behandeling van de aanvraag van 26 februari 2016 om verstrekking van een Nederlands paspoort in de gemeente [A] is gebleken dat verzoekster in het bezit is van een Egyptisch identiteitsbewijs, afgegeven in 2014. Verzoekster heeft verklaard zelf een Egyptisch identiteitsbewijs te hebben aangevraagd tijdens haar vakantie in 2014. Hiermee heeft verzoekster vrijwillig de Egyptische nationaliteit aangevraagd en herkregen. Ook uit de door verzoekster overgelegde verklaring van de Egyptische ambassade van 14 november 2017 blijkt dat verzoekster door de Egyptische autoriteiten wordt beschouwd als van Egyptische nationaliteit. Bovendien wordt een Egyptisch identiteitsbewijs alleen verstrekt aan personen die de Egyptische nationaliteit bezitten. Gelet hierop moet worden geconcludeerd dat verzoekster in 2014 vrijwillig de Egyptische nationaliteit heeft aangevraagd en verkregen, en daardoor op grond van artikel 15 lid 1 onder a RWN de Nederlandse nationaliteit heeft verloren. Van uitzonderingsgronden zoals omschreven in artikel 15 lid 2 RWN is geen sprake.
De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 15 lid 1 aanhef en onder a RWN gaat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit. Beoordeeld dient dus te worden of verzoekster in 2014, door een Egyptisch identiteitskaart aan te vragen, vrijwillig de Egyptische nationaliteit heeft verkregen. De rechtbank is op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen van oordeel dat dit het geval is. De rechtbank neemt daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verzoekster is in 2001 door de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit van rechtswege de Egyptische nationaliteit verloren. Verzoekster was hiervan blijkens haar verklaringen ook op de hoogte. Vervolgens heeft verzoekster in 2014 in Egypte een Egyptische identiteitskaart aangevraagd. Deze kaart wordt alleen verstrekt aan personen van Egyptische nationaliteit. Dit wist verzoekster, althans dit had zij moeten beseffen. Verzoekster wist of had moeten beseffen – wetende dat zij in 2001 de Egyptische nationaliteit had verloren - dat het aanvragen van een Egyptische identiteitskaart dus zou leiden tot het aanvragen (of herkrijgen) van de Egyptische nationaliteit. In zoverre passeert de rechtbank dan ook haar stelling dat zij met het aanvragen van de Egyptische identiteitskaart niet de Egyptische nationaliteit heeft willen verkrijgen.
Aan verzoekster is vervolgens een Egyptische identiteitskaart verstrekt en de rechtbank gaat er vanuit dat verzoekster daarmee ook (weer) de Egyptische nationaliteit verkreeg. De stelling van verzoekster dat uit de verstrekking van de identiteitskaart niet blijkt dat zij de Egyptische nationaliteit heeft verkregen – mogelijk omdat de Egyptische autoriteiten het mis hebben – passeert de rechtbank als onvoldoende onderbouwd. Dit mede gelet op de schriftelijke verklaring van de Egyptische ambassade te Brussel van 14 november 2017, inhoudende dat verzoekster de Egyptische nationaliteit heeft. Uit de verklaringen ter terechtzitting blijkt ook dat de Egyptische autoriteiten, ondanks een verzoek van verzoekster daartoe, geen verklaring willen afgeven dat de identiteitskaart onterecht is verstrekt. De rechtbank houdt het er daarom voor dat de Egyptische identiteitskaart op juiste gronden aan verzoekster is verstrekt.
Ook de stelling van verzoekster, dat aannemelijk is dat de autoriteiten het ervoor hielden dat zij al voor 2014 de Egyptische nationaliteit had, passeert de rechtbank als onvoldoende onderbouwd. De rechtbank betrekt daarbij dat vast staat dat naar Egyptisch recht verzoekster in 2001 de Egyptische nationaliteit heeft verloren en dat de Egyptische autoriteiten hiervan ook op de hoogte zijn. Dit blijkt uit de onder de feiten genoemde verklaringen van de Egyptische ambassade van 7 december 2001 en 26 maart 2002.
Nu verzoekster heeft verklaard dat het in haar vakantie in 2014 haar doel was een Egyptische identiteitskaart te verkrijgen komt de rechtbank tot het oordeel dat verzoekster vrijwillig een aanvraag voor een andere nationaliteit heeft gedaan en deze ook heeft verkregen, waardoor zij op grond van artikel 15 lid 1 onder a RWN het Nederlanderschap heeft verloren. Voor een belangenafweging is bij de beoordeling van dit artikel geen plaats. De rechtbank kan ook niet in haar beoordeling betrekken of, zoals verzoekster stelt, zij voldoende voor ogen heeft gehad dat zij door het vrijwillig verkrijgen van een andere nationaliteit de Nederlandse nationaliteit zou verliezen.
Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M. Westerhuis-Evers, M.P. Verloop en O.F. Bouwman, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2019.