In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een Keniaanse man, verzoeker, die zijn Nederlanderschap wilde vaststellen. Verzoeker, geboren op 2 december 1994 in Kenia, claimde dat hij juridisch vader was door erkenning door de Nederlander [Y 2], die op zijn geboorteakte stond vermeld. De rechtbank oordeelde dat er naar Keniaans recht geen familierechtelijke betrekking was ontstaan die gelijk te stellen was aan juridisch vaderschap. De rechtbank stelde vast dat de heer [Y 2] en de moeder van verzoeker niet getrouwd waren en dat er geen bewijs was van een gezamenlijke geboorteaangifte of een wilsverklaring van de heer [Y 2] om als vader erkend te worden. Bovendien was de aangifte van de geboorte van verzoeker meer dan 20 jaar na de geboorte gedaan, wat niet voldeed aan de Keniaanse wettelijke vereisten. De rechtbank concludeerde dat zelfs als er een familierechtelijke relatie zou zijn ontstaan, deze niet in Nederland erkend kon worden omdat er geen behoorlijk onderzoek aan de geboorteakte was voorafgegaan. De rechtbank wees het verzoek af, met de overweging dat verzoeker ten tijde van de vermeende erkenning al meerderjarig was, waardoor hij geen recht op het Nederlanderschap kon ontlenen. De proceskosten werden niet toegewezen aan verzoeker.