ECLI:NL:RBDHA:2019:855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2019
Publicatiedatum
1 februari 2019
Zaaknummer
C/09/531918 / HA RK 17-241
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling van Nederlanderschap op basis van Keniaans recht en juridische vaderschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een Keniaanse man, verzoeker, die zijn Nederlanderschap wilde vaststellen. Verzoeker, geboren op 2 december 1994 in Kenia, claimde dat hij juridisch vader was door erkenning door de Nederlander [Y 2], die op zijn geboorteakte stond vermeld. De rechtbank oordeelde dat er naar Keniaans recht geen familierechtelijke betrekking was ontstaan die gelijk te stellen was aan juridisch vaderschap. De rechtbank stelde vast dat de heer [Y 2] en de moeder van verzoeker niet getrouwd waren en dat er geen bewijs was van een gezamenlijke geboorteaangifte of een wilsverklaring van de heer [Y 2] om als vader erkend te worden. Bovendien was de aangifte van de geboorte van verzoeker meer dan 20 jaar na de geboorte gedaan, wat niet voldeed aan de Keniaanse wettelijke vereisten. De rechtbank concludeerde dat zelfs als er een familierechtelijke relatie zou zijn ontstaan, deze niet in Nederland erkend kon worden omdat er geen behoorlijk onderzoek aan de geboorteakte was voorafgegaan. De rechtbank wees het verzoek af, met de overweging dat verzoeker ten tijde van de vermeende erkenning al meerderjarig was, waardoor hij geen recht op het Nederlanderschap kon ontlenen. De proceskosten werden niet toegewezen aan verzoeker.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 17-241
Zaaknummer: C/09/531918
Datum beschikking: 1 februari 2019

Beschikking op het op 8 mei 2017 ingekomen verzoekschrift van:

[Y 1] ,

verzoeker,
wonende te [woonplaats] , Kenia,
advocaat mr. S. de Schutter te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

(Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen “de IND”),
zetelende te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. R.Y. Reckers.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift, met bijlagen;
- de brief van 28 juli 2017 van de zijde van de IND;
- de brief van 7 november 2017, met bijlagen, van verzoeker;
- de brief van 2 mei 2018 van de IND;
- de conclusie van de officier van justitie van 2 oktober 2018;
- de brief van 7 december 2018, met bijlage, van verzoeker.
Op 17 december 2018 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de advocaat van verzoeker en de heer Reckers namens de IND.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.

Verzoek en het standpunt van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt tot vaststelling van het Nederlanderschap van verzoeker met veroordeling van de IND in de kosten van het geding.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

  • Verzoeker is geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] , Kenia, uit een Keniaanse moeder, [X] , geboren in 1954.
  • Verzoeker bezit de Keniaanse nationaliteit en is in het bezit van een Keniaans paspoort, geldig van 7 februari 2017 tot 6 februari 2027.
  • De moeder van verzoeker is overleden. Van de moeder zijn twee overlijdensakten overgelegd. De akte opgemaakt op 3 mei 2017 vermeldt als datum van overlijden 3 april 2004, de akte opgemaakt op 18 september 2017 vermeldt als datum van overlijden 3 april 1994.
  • In een afschrift van een geboorteakte afgegeven op 23 april 1998 is vermeld dat de geboorte van verzoeker op 2 december 1994 is aangegeven door verzoeker zelf (SGD. Self) en staat [Y 2] (hierna: de heer [Y 2] ) vermeld als vader van verzoeker.
  • In een afschrift van een geboorteakte afgegeven op 19 september 2017 is vermeld dat de geboorte van verzoeker op 2 december 1994 is aangegeven door een oom van verzoeker (SGD. Uncle) en staat de heer [Y 2] vermeld als vader van verzoeker.
  • De heer [Y 2] was van [datum] 1977 tot [datum] 1987 gehuwd met [naam echtgenote] .
  • Blijkens een uittreksel uit de BRP is de heer [Y 2] overleden op [datum] 2016 te [plaatsnaam 1] .
  • Uit een verklaring van de County Commissioner [plaatsnaam 2] van 19 september 2017 blijkt dat de moeder van verzoeker een ‘single mother’ is geweest tot aan haar overlijden.

Beoordeling

In geschil is of verzoeker in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Verzoeker stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan. Verzoeker is geboren uit een Keniaanse moeder en is erkend door de Nederlander [Y 2] . Verzoeker kreeg door de erkenning de geslachtsnaam ‘ [Y 2] , in zijn Keniaanse paspoort opgenomen als ‘ [Y 2] ’. Verzoeker stelt dat er naar Keniaans recht sprake is van erkenning nu uit artikel 12 van de Keniaanse Births and Deaths Registration Act volgt dat een man alleen als vader in de geboorteakte van een kind wordt opgenomen op gezamenlijk verzoek van de ouders of indien door bewijsstukken blijkt van een huwelijk tussen de ouders. Nu [Y 2] als vader is opgenomen op de akte, kan worden geconcludeerd dat voldaan is aan de vereisten. De Principal Civil Registrar heeft voorafgaand aan het opmaken van de tardieve geboorteaangifte onderzoek gedaan, onder meer aan de hand van de ziekenhuisverklaring en de doopkaart. Op beide stukken staat [Y 2] als vader. Voorts wijst verzoeker op een uitspraak van de Raad van State van 29 oktober 2014 (201402298/1/A31) waaruit volgt dat indien de ouders ongehuwd zijn en de vader vermeld is op de geboorteakte er naar Nederlands recht sprake is van erkenning. Verder verwijst verzoeker naar een uitspraak van deze rechtbank van 18 maart 2010. Als overig bewijs dat sprake is van een erkenning heeft verzoeker een akte van cessie van 10 juni 2016 overgelegd waaruit blijkt dat hij de begunstigde is van een uitvaartverzekering van de heer [Y 2] . Ook wijst verzoeker er op dat de heer [Y 2] als vader vermeld is op een bewijs van eerste communie van verzoeker op 16 augustus 1987.
De IND stelt zich op het standpunt dat verzoeker geen Nederlander is en nooit is geweest en voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan. Er is geen sprake van een huwelijk, zodat het vaderschap daaruit niet is ontstaan. Er is ook geen toestemming van de moeder geweest c.q. een gezamenlijke geboorteaangifte van de ouders op grond waarvan [Y 2] op grond van artikel 12 van de Births and Deaths Registration Act als vader opgenomen zou kunnen worden. Evenmin is sprake van een rechterlijke beslissing of enig document waaruit kan worden afgeleid dat het vaderschap van de heer [Y 2] op enige wijze al tijdens de minderjarigheid van verzoeker is ontstaan. Voorts heeft de aangifte van de geboorte van verzoeker meer dan 20 jaar na de geboorte plaatsgevonden. Verzoeker heeft niet met stukken aangetoond dat de in Kenia voorgeschreven wettelijke procedure is gevolgd bij het opmaken van de verlate geboorteakte van verzoeker. Zo is niet gebleken van schriftelijke toestemming van de Principal Registrar, die volgens artikel 8 Births and Deaths Registration Act nodig is om een geboorte verlaat te registreren. De IND stelt voorts dat zelfs als er op grond van de geboorteakte sprake zou zijn van een rechtsgeldige Keniaanse afstammingsrelatie die gelijk is te stellen aan een erkenning, deze niet in Nederland kan worden erkend omdat aan die vaststelling kennelijk geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging vooraf is gegaan zoals bedoeld in artikel 10:101 lid 1 jo. artikel 10:100 lid 1 onder b Burgerlijk Wetboek (BW). De IND stelt daarom dat niet kan worden uitgegaan van de juistheid van die akte. Er is geen enkele wilsverklaring van de heer [Y 2] aanwezig, waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat hij de intentie heeft gehad om het vaderschap van verzoeker op zich te nemen.
Voorts stelt de IND dat indien en voor zover er sprake is van een Keniaanse afstammingsrelatie (gelijk te stellen aan erkenning) die vatbaar is voor erkenning in Nederland, die erkenning pas heeft plaatsgevonden op 2 december 1994. Verzoeker was toen meerderjarig en kon reeds daarom daaraan niet op grond van artikel 4 lid 1 RWN (oud) het Nederlanderschap ontlenen. Mocht in weerwil van het vorenstaande toch worden aangenomen dat verzoeker door een Keniaanse erkenning door een Nederlander op 2 december 1994 de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen dan geldt het volgende. Uit de stukken kan worden afgeleid dat verzoeker vanaf zijn geboorte tot heden in Kenia heeft gewoond, althans niet in een land dat behoort tot de Europese Unie. Verzoeker heeft een Keniaanse moeder en op grond van artikel 89 Grondwet ((Gw)van 10 april 1969) heeft verzoeker sinds zijn geboorte de Keniaanse nationaliteit. Indien wel wordt aangenomen dat verzoeker op 2 december 1994 is erkend door de heer [Y 2] en daardoor Nederlander is geworden, dan geldt dat hij in de periode van 1 april 2003 (inwerkingtreden herziene RWN) tot 1 april 2013 tijdens zijn meerderjarigheid gedurende een ononderbroken periode van 10 jaar in het bezit is geweest van zowel de Keniaanse als de Nederlandse nationaliteit en gedurende die periode heeft gewoond in Kenia, althans buiten Nederland of een ander EU-land. Uit de verklaring van de Nederlandse ambassade te [woonplaats] van 19 juli 2017 blijkt dat verzoeker in de bewuste periode daar nooit een Nederlands paspoort heeft aangevraagd. De verliestermijn van 10 jaren is daarom niet gestuit op grond van artikel 15 lid 4 RWN. Dit leidt tot de conclusie dat verzoeker het Nederlanderschap, voor zover hij dit al zou hebben bezeten, op 1 april 2013 heeft verloren op grond van artikel 15 lid 1 onder c RWN.
De rechtbank overweegt als volgt. De stelling van verzoeker komt er op neer dat, nu de heer [Y 2] als vader van verzoeker op zijn geboorteakte is vermeld, ervan uit moet worden gegaan dat dit is gebeurd op grond van artikel 12 van de Keniaanse Births and Deaths Registration Act zodat de heer [Y 2] naar Keniaans recht heeft te gelden als juridisch vader van verzoeker. Verzoeker stelt dat hij daarom sinds zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit bezit. Het door verzoeker gestelde Nederlanderschap is derhalve gebaseerd op het juridische vaderschap van de heer [Y 2] over verzoeker. De rechtbank dient daarom eerst te beoordelen of de heer [Y 2] als juridische vader van verzoeker kan worden aangemerkt. Hiertoe moet worden beoordeeld of er naar Keniaans recht vaderschap is ontstaan van de heer [Y 2] over verzoeker. Vast staat dat er geen vaderschap is ontstaan op grond van een huwelijk nu de heer [Y 2] en de moeder van verzoeker niet getrouwd waren. Voorts staat vast dat het Keniaanse recht niet de rechtsfiguur van de erkenning kent zoals het Nederlandse recht. In het Keniaanse recht is de vaststelling van familierechtelijke betrekkingen buiten het huwelijk nauwelijks geregeld.
De aangifte van geboorte van verzoeker heeft op 2 december 1994 plaatsgevonden. Niet in geschil is dat er in en voorafgaand aan 1994 geen Keniaanse wettelijke bepalingen waren omtrent vaststelling van familierechtelijke betrekkingen buiten het huwelijk. Indien de rechtbank er van uit zou gaan dat de later tot stand gekomen Keniaanse Children’s Act (section 25) weergeeft hoe voordien het ongeschreven recht omtrent het tot stand komen van familierechtelijke betrekkingen luidde, dan zou er sprake kunnen zijn van het ontstaan van een familierechtelijke betrekking buiten huwelijk indien sprake is van ouderlijke verantwoordelijkheid bij de vader. Deze ouderlijke verantwoordelijkheid zou dan op vijf verschillende manieren kunnen worden verworven, te weten door:
  • een gerechtelijke beslissing, waarbij het gerecht op verzoek van de vader vaststelt dat hij ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind heeft;
  • een overeenkomst tussen de ouders, een zogenaamde ‘Parental Responsibility Agreement’.
  • gedurende minstens twaalf maanden met moeder en kind samen te leven;
  • een erkenning van het vaderschap;
  • te voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging.
Indien op een van voormelde manieren sprake is van ouderlijke verantwoordelijkheid van de vader ontstaat op grond van de Children’s Act naar Keniaans recht een familierechtelijke betrekking die gelijk te stellen is aan een erkenning naar Nederlands recht. Uit voormelde opsomming volgt dat voor het ontstaan van het vaderschap naar Keniaans recht een vereiste is dat de (beoogde) vader tenminste enige handeling verricht waaruit kan worden afgeleid dat hij de wil heeft om (juridisch) vader te worden. De rechtbank is van oordeel dat hieraan niet is voldaan nu op geen enkele wijze is gebleken van een wilsuiting van de heer [Y 2] dat hij de intentie had de (juridische) vader te zijn van verzoeker. De vader is niet bij de geboorteaangifte betrokken geweest. Verzoeker is in Kenia opgegroeid bij zijn moeder. Die wilsuiting kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gelezen in de akte van cessie waarin verzoeker is aangewezen als begunstigde van een uitvaartverzekering van de heer [Y 2] , ook niet in combinatie met de gestelde bijdrage van [Y 2] van (een deel van) de opleiding van verzoeker – waarvan overigens geen stukken in het geding zijn gebracht. Evenmin is de vermelding van de heer [Y 2] als vader op een bewijs van eerste communie van verzoeker daartoe voldoende.
Voor zover de rechtbank dan ook voor de beoordeling van de vraag of er in 1994 een familierechtelijke betrekking is ontstaan, het recht uit de later inwerking getreden Children’s Act van toepassing zou achten, dan nog geldt dat geen familierechtelijke betrekking is ontstaan tussen [Y 2] en verzoeker.
Het betoog van verzoeker, dat de enkele vermelding van [Y 2] als vader op de geboorteakte voldoende is om de familierechtelijke betrekking aan te nemen, volgt de rechtbank niet. Uit artikel 12 van de Births and Death Registration Act leidt de rechtbank af dat naar Keniaans recht de geboorteakte – nu [Y 2] niet gehuwd was met de moeder - opgemaakt zou moeten zijn op gezamenlijk verzoek van de moeder en de heer [Y 2] , wat niet het geval is. Ten tijde van het opmaken van de geboorteakte was de moeder van verzoeker immers al overleden en van enige betrokkenheid van de heer [Y 2] bij de geboorteaangifte is niet gebleken.
Voor zover naar Keniaans recht [Y 2] thans wel, op grond van de enkele vermelding als vader op de geboorteakte, als juridisch vader zou worden aangemerkt, kan dit naar het oordeel van de rechtbank in Nederland ook niet worden erkend, omdat aan die vermelding in de geboorteakte, zoals hiervoor is overwogen, geen behoorlijk onderzoek is voorafgegaan. Er is geen gezamenlijk verzoek van ongehuwde ouders (moeder was al overleden) en niet is gebleken van enige wilsuiting van de zijde van [Y 2] om (juridisch) vader van verzoeker te worden of de ouderlijke verantwoordelijkheid op zich te nemen. Daar komt nog bij dat niet is gebleken dat aan de tardieve geboorteaangifte (twintig jaar na dato) een behoorlijk onderzoek -met schriftelijke toestemming van de Principal Registrar - is voorafgegaan. Hier zijn geen stukken van overgelegd. Verzoeker heeft deze stelling tegenover de gemotiveerde betwisting door de IND onvoldoende concreet onderbouwd.
Anders dan verzoeker stelt, volgt uit de door verzoeker aangehaalde uitspraak van de Raad van State van 29 oktober 2014 niet dat de erkenning een gegeven is, wanneer een vader op een geboorteakte staat en de ouders ongehuwd zijn. De uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 maart 2010 betreft een ander feitencomplex, te weten dat de vader in die zaak vóór de geboorte een notariële affidavit, gelijk te stellen aan een parental authority agreement had ondertekend.
Tot slot overweegt de rechtbank dat, als er in de voorliggende zaak al in 1994 een familierechtelijke betrekking naar Keniaans recht tot stand zou zijn gekomen, die gelijk is te stellen aan een erkenning naar Nederlands recht, dat op grond van artikel 4 lid 1 RWN (oud) niet kan leiden tot het Nederlanderschap van verzoeker, nu verzoeker ten tijde van de totstandkoming van de aan erkenning gelijk te stellen familierechtelijke betrekking in 1994, al meerderjarig was.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek wordt afgewezen.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een veroordeling van de IND in de proceskosten van verzoeker en zal het verzoek daartoe afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. S.M. Westerhuis-Evers, M.P. Verloop en O.F. Bouwman, bijgestaan door P. Hillebrand als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 februari 2019.