ECLI:NL:RBDHA:2019:8505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2019
Publicatiedatum
19 augustus 2019
Zaaknummer
09/767219-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraude en witwassen: veroordeling voor oplichting van werkgever van ruim 4,3 miljoen euro

Op 20 augustus 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige man, die werd beschuldigd van oplichting en witwassen. De verdachte had in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 29 april 2019 zijn werkgever, [Bedrijf 1], opgelicht door een bedrag van in totaal 4.381.349 euro te verduisteren. Dit deed hij door frauduleuze handelingen in de financiële administratie van het bedrijf, waarbij hij valse gegevens invoerde en geldbedragen naar zijn eigen rekening overboekte. De verdachte bekende de feiten na zijn aanhouding op 29 april 2019 en gaf gedetailleerd aan hoe hij te werk was gegaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met listige kunstgrepen had gehandeld, wat leidde tot de bewezenverklaring van oplichting en gewoontewitwassen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting voor zijn gokverslaving. De rechtbank wees ook de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij, [Bedrijf 1], toe, waarbij de verdachte werd verplicht om het bedrag van 4.381.349 euro, vermeerderd met wettelijke rente, te betalen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen de oplichting had gepleegd, maar ook had gewit, door de verduisterde gelden te gebruiken voor gokken en het afbetalen van schulden. De ernst van de feiten en de omstandigheden rondom de verdachte werden in de strafmaat meegenomen, waarbij de rechtbank de maximale gevangenisstraf van 10 jaar en 8 maanden als uitgangspunt nam, maar uiteindelijk tot een lagere straf kwam vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767219-19
Datum uitspraak: 20 augustus 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren op [Geboortedatum] 1990 te [Geboorteplaats] ,
BRP-adres: [Adres] ,
thans preventief gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.A. Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S.F.J. Smeets naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij [Bedrijf 1] en de toelichting daarop van haar advocaat mr. F. Mattheijer.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting meegedeeld dat hij voornemens is een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode 1 augustus 2018 tot en met 29 april 2019 te Naaldwijk en/of Honselersdijk en/of 's-Gravenhage, althans in Nederland, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [Bedrijf 1] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten één of meerdere geldbedragen van in totaal 4.381.349 euro, door valselijk en/of listiglijk en/of bedriegelijk en/of in strijd met de waarheid:
- de masterdata van een klant(enrelatie) van [Bedrijf 1] , te weten [Bedrijf 2] , te wijzigen, door zijn (verdachtes) eigen rekeningnummer ( [Rekeningnummer] ) te vermelden, als zijnde het rekeningnummer van die klant en/of door de naam van die [Bedrijf 2] te wijzigen in [Naam] en/of
- ( vervolgens) openstaande tegoeden van één of meerdere bedrijven (waaronder [Bedrijf 3] ), die klant zijn van die [Bedrijf 1] , in het administratiesysteem en/of financiële grootboek over te zetten naar die [Naam] (variant 1) en/of
- in de (groot)boekhouding van [Bedrijf 1] diverse schulden te creëren bij bedrijven die een tegoed hebben openstaan bij [Bedrijf 1] , die vervolgens als tegoed aan die [Naam] werden gekoppeld (variant 2) en/of
- een tegoed te creëren bij die [Naam] en deze vervolgens uit te sluiten van doorgifte aan het grootboek, waardoor dit niet zichtbaar werd (variant 3) en/of
- ( vervolgens) meerdere girale betaalopdrachten (zonder rechtmatige grondslag) aan die [Naam] op te maken en/of
- ( vervolgens) die betaalopdrachten ter uitvoering aan te bieden bij de afdeling accounting en reporting,
welke betaalopdrachten vervolgens (door (een) medewerker(s) van de afdeling accounting en reporting) werden doorgezet naar de banken om de betreffende overboekingen/betaalopdrachten daadwerkelijk te (laten) verrichten, waardoor geldbedragen op de rekening van verdachte werden overgemaakt en/of waardoor [Bedrijf 1] werd bewogen tot voormelde afgifte;
2.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2018 tot en met 29 april 2019, te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, één of meerdere voorwerpen, te weten één of meerdere geldbedragen van in totaal 4.340.509 euro, heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt,
(door (van (eigen) misdrijf afkomstige) geldbedragen van zijn, verdachtes, bankrekening over te boeken naar rekeningen t.n.v. [Bedrijf 4] en/of [Bedrijf 5] en/of [Bedrijf 6] en/of naar rekeningen van (andere) online payment service providers (waaronder [Bedrijf 7] en/of [Bedrijf 8] en/of [Bedrijf 9] ) en/of naar accounts van diverse goksites (waaronder [Bedrijf 10] en/of [Bedrijf 11] en/of [Bedrijf 12] en/of [Bedrijf 13] en/of [Bedrijf 14] ) en/of naar bankrekeningen van (andere) derden, waaronder [Bedrijf 15] en/of [Bedrijf 16] )
terwijl hij wist dat die voorwerpen/geldbedragen geheel of gedeeltelijk, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig (eigen) misdrijf, en hij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt ervan verdacht dat hij in de periode van 1 augustus 2018 tot en met
29 april 2019 zijn werkgever [Bedrijf 1] heeft opgelicht door geldbedragen van in totaal ruim 4,3 miljoen euro van [Bedrijf 1] te laten overmaken naar zijn privé bankrekening. Dit zou hij hebben bewerkstelligd door een aantal frauduleuze handelingen te plegen (feit 1). Ook wordt hij ervan verdacht dat hij in diezelfde periode dat geld van [Bedrijf 1] vanaf zijn bankrekening heeft overgeboekt naar andere bankrekeningen en daarmee die bedragen heeft omgezet, overgedragen en daarvan gebruik heeft gemaakt, wat is ten laste gelegd als gewoontewitwassen (feit 2).
De verdachte heeft na zijn aanhouding op 29 april 2019 meteen bekend deze feiten te hebben gepleegd en ook uitgebreid en gedetailleerd verklaard op welke wijze hij dat heeft gedaan. Die werkwijze, zoals verklaard door de verdachte, komt overeen met het onderzoek dat hiernaar is gedaan.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de oplichting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Wat betreft het gewoontewitwassen heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet afzonderlijk van de oplichting opzet heeft gehad op het witwassen, omdat het feitelijk ging om één handeling met één doel. De verdachte heeft het geld tot zich genomen om daarmee te gokken, aldus de raadsman.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, omdat de verdachte de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten heeft bekend en hij daarna niet anders heeft verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft voor de bewezenverklaring de volgende bewijsmiddelen gebruikt:
de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van
6 augustus 2019;
het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 29 april 2019, p. 151 t/m 158;
het proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 30 april 2019, p. 160 t/m 168, met bijlagen;
het proces-verbaal van verhoor van aangever [Aangever] , namens [Bedrijf 1] d.d. 10 juli 2019, p. 282 t/m 285;
het proces-verbaal van bevindingen bankrekening [Rekeningnummer] d.d.
3 mei 2019, p. 191 t/m 197;
het aanvullende proces-verbaal van bevindingen uitgaven bankrekening [Rekeningnummer] d.d. 7 mei 2019 (los en ongenummerd).
Bewijsoverweging
De raadsman heeft aangevoerd dat de verdachte niet afzonderlijk van de oplichting opzet heeft gehad op het witwassen. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte in eerste instantie ervoor heeft gekozen om door listige kunstgrepen geld van [Bedrijf 1] naar zijn privé bankrekening te laten overboeken en dat hij er vervolgens ook voor heeft gekozen om deze geldbedragen uit te geven door daarmee onder meer online te gokken en zijn schulden af te lossen. Met deze handelwijze heeft de verdachte het geld ‘weggemaakt’ en het terughalen daarvan door [Bedrijf 1] bemoeilijkt. Daarmee heeft de verdachte opzet gehad op het witwassen. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode 1 augustus 2018 tot en met 29 april 2019 te Naaldwijk en/of Honselersdijk en/of
's-Gravenhage, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen, door listige kunstgrepen, [Bedrijf 1] heeft bewogen tot de afgifte van meerdere geldbedragen van in totaal 4.381.349 euro, door valselijk en listiglijk en in strijd met de waarheid:
- de masterdata van een klant(enrelatie) van [Bedrijf 1] , te weten [Bedrijf 2] , te wijzigen, door zijn, verdachtes, eigen rekeningnummer ( [Rekeningnummer] ) te vermelden, als zijnde het rekeningnummer van die klant en door de naam van die [Bedrijf 2] te wijzigen in [Naam] en
- vervolgens openstaande tegoeden van één of meerdere bedrijven (waaronder [Bedrijf 3] ), die klant zijn van die [Bedrijf 1] , in het administratiesysteem en/of financiële grootboek over te zetten naar die [Naam] (variant 1) en
- in de (groot)boekhouding van [Bedrijf 1] diverse schulden te creëren bij bedrijven die een tegoed hebben openstaan bij [Bedrijf 1] , die vervolgens als tegoed aan die [Naam] werden gekoppeld (variant 2) en
- een tegoed te creëren bij die [Naam] en deze vervolgens uit te sluiten van doorgifte aan het grootboek, waardoor dit niet zichtbaar werd (variant 3) en
- vervolgens meerdere girale betaalopdrachten (zonder rechtmatige grondslag) aan die [Naam] op te maken en
- vervolgens die betaalopdrachten ter uitvoering aan te bieden bij de afdeling accounting en reporting,
welke betaalopdrachten vervolgens door (een) medewerker(s) van de afdeling accounting en reporting werden doorgezet naar de banken om de betreffende overboekingen/betaalopdrachten daadwerkelijk te verrichten, waardoor geldbedragen op de rekening van verdachte werden overgemaakt en waardoor [Bedrijf 1] werd bewogen tot voormelde afgifte;
2.
hij in de periode van 1 augustus 2018 tot en met 29 april 2019 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, meerdere geldbedragen van in totaal 4.340.509 euro, heeft overgedragen en heeft omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt,
door van eigen misdrijf afkomstige geldbedragen van zijn, verdachtes, bankrekening over te boeken naar rekeningen t.n.v. [Bedrijf 4] en [Bedrijf 5] en [Bedrijf 6] en naar rekeningen van (andere) online payment service providers (waaronder [Bedrijf 7] en [Bedrijf 8] en [Bedrijf 9] ) en naar accounts van diverse goksites (waaronder [Bedrijf 10] en [Bedrijf 11] en [Bedrijf 12] en [Bedrijf 13] en [Bedrijf 14] ) en naar bankrekeningen van (andere) derden, waaronder [Bedrijf 15] en [Bedrijf 16] ,
terwijl hij wist dat die geldbedragen - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig eigen misdrijf
en hij van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat wat betreft het witwassen geen sprake is van de zogenoemde kwalificatie-uitsluitingsgrond, aangezien aan de verdachte uitsluitend het overdragen, omzetten en gebruik maken van de door eigen misdrijf verkregen geldbedragen is ten laste gelegd (en niet het verwerven en voorhanden hebben van die geldbedragen), welke geldbedragen hij naar andere bankrekeningen heeft overgeboekt. In het geval de verdachte de geldbedragen naar zijn eigen bankrekening had doorgeboekt, zou wel sprake zijn van een situatie die niet wezenlijk verschilt van een geval waarin een verdachte, die een bepaald misdrijf heeft begaan en daarmee een door dat misdrijf verkregen voorwerp verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van de geldbedragen. Dat is hier niet aan de orde.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 1 (één) jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaren, met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, het volgen van een ambulante behandeling bij de forensische polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname van zeven weken als zulks geïndiceerd is, een verbod op deelname aan kansspelen en een plicht om medewerking te verlenen aan het Openbaar Ministerie (bijvoorbeeld door verklaringen en/of overboekingsopdrachten te ondertekenen) om ervoor te zorgen dat tegoeden op gokaccounts, zoals de 800.000 euro bij [Bedrijf 17] en eventuele andere accounts of bankrekeningen worden overgemaakt naar [Bedrijf 1] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest dan wel van een zodanige duur dat hij op korte termijn in vrijheid wordt gesteld, aangevuld met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman heeft aangevoerd dat het van belang is dat de verdachte op korte termijn weer aan het werk kan, zodat hij een begin kan maken met het terugbetalen van het geldbedrag aan zijn werkgever en hij behandeld kan worden voor zijn gokverslaving.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich binnen een periode van negen maanden schuldig gemaakt aan oplichting van zijn werkgever van een bedrag van ruim 4,3 miljoen euro. De verdachte was werkzaam op de afdeling Financial Services van [Bedrijf 1] en in hem was het vertrouwen gesteld dat hij op integere wijze overboekingen en transacties in de systemen van [Bedrijf 1] verwerkte. Met een aantal frauduleuze handelingen in de systemen heeft de verdachte kunnen bewerkstelligen dat hij ongemerkt ruim 4,3 miljoen naar zijn eigen bankrekening kon wegsluizen, waarmee hij dit vertrouwen in hem heeft geschaad. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet alleen het omvangrijke fraudebedrag in aanmerking moet worden genomen bij het bepalen van de strafmaat, maar ook de gewiekstheid (meerdere frauduleuze handelingen), de intensiteit (in totaal 82 overboekingen) en de volharding (de verdachte had op talloze momenten tot inkeer kunnen komen) in de periode van de fraude. Ook heeft de verdachte zich in diezelfde periode schuldig gemaakt aan het witwassen van dat geld, door dit te gebruiken voor het gokken en voor het afbetalen van zijn schulden. Dit alles wordt de verdachte zwaar aangerekend.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat sprake is van meerdaadse samenloop van de bewezen verklaarde feiten, zodat aan de verdachte een maximale gevangenisstraf van 10 jaar en 8 maanden opgelegd kan worden. Gelet op ernst van de feiten en de LOVS-oriëntatiepunten in aanmerking genomen, is het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanmerkelijke duur zonder meer passend en geboden.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft omtrent de persoon van de verdachte acht geslagen op het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 2 mei 2019, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld.
Daarnaast heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verdachte vanaf het begin van het onderzoek een bekennende verklaring heeft afgelegd en openheid van zaken heeft gegeven. Ook heeft hij meegewerkt om, voor zover mogelijk, geld van [Bedrijf 1] dat nog op gokaccounts van hem stond, terug te halen.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het de verdachte betreffende reclasseringsadvies van GGZ reclassering Fivoor van 25 juli 2019, waarin ook de uitkomst van onderzoeksgesprekken met een psychiater en een psycholoog zijn verwerkt. Uit het advies komt – samengevat – naar voren dat het aannemelijk is dat verslavingsproblematiek op het gebied van gokken gerelateerd is aan het delictgedrag. De verdachte kán problemen hebben met gokken, maar mogelijk zijn klachten ook aanzetten of overdrijven, wat zou betekenen dat hij niet de gehele stoornis simuleert of veinst. De reclassering kan niet uitsluiten dat er (ook) sprake is geweest van problemen op praktische leefgebieden, waardoor een financieel motief bij de verdachte om tot het ten laste gelegde te komen aanwezig zou kunnen zijn. Het risico op recidive is hoog, gelet op de hoge frequentie van de oplichting binnen een aaneengesloten periode en het gegeven dat de verdachte hiermee niet op eigen initiatief wist te stoppen. Verdiepingsdiagnostiek leidt tot het advies van een ambulante behandeling gericht op gokverslaving, bij een gespecialiseerde instelling voor gokverslaving. Aanvullend onderzoek naar de pathologie en persoonlijkheid van de verdachte is wenselijk om oorzaken van zijn gedrag nader te onderzoeken. Door de reclassering wordt geadviseerd aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) en een verbod op kansspelen op te leggen.
Conclusie van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden, ook die met betrekking tot de persoon van de verdachte – zoals hiervoor weergegeven –, voldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie, met daaraan gekoppeld de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden bij het voorwaardelijk strafdeel, die, met uitzondering van één voorwaarde, overeenkomen met het advies van de reclassering. Aan de verdachte zal dan ook een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden worden opgelegd. Met de officier van justitie is de rechtbank verder van oordeel dat een proeftijd van drie jaren, gelet op het herhalingsgevaar, geïndiceerd is.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[Bedrijf 1] (hierna: [Bedrijf 1] ) heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 4.381.349, bestaande uit materiële schade. De benadeelde partij heeft verzocht voornoemd bedrag toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 april 2019. Daarnaast heeft de benadeelde partij verzocht de schadevergoedingsmaatregel voor het volledige bedrag op te leggen in combinatie met de maximale vervangende hechtenis van één jaar.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor hetzelfde bedrag, met daarbij de maximale vervangende hechtenis van één jaar, ten behoeve van [Bedrijf 1] .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Hoewel het schadebedrag niet door de verdachte wordt betwist, is er in een civiele procedure meer ruimte om aanvullende stukken over te leggen en complexe verweren te voeren, onder meer op het gebied van eigen schuld van de benadeelde partij. De raadsman heeft er verder op gewezen dat het de verdachte nimmer zal lukken de volledige schade te vergoeden, gezien de hoogte van het bedrag, en dat het, bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, mogelijk is de vervangende hechtenis op één dag te stellen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Voorts is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij de vordering voldoende heeft onderbouwd.
Met de advocaat van de benadeelde partij is de rechtbank van oordeel dat een geslaagd beroep op eigen schuld per definitie is uitgesloten als de dader de schade opzettelijk heeft veroorzaakt. De bewezenverklaring van oplichting en witwassen impliceert het opzettelijk toebrengen van schade, zodat een matiging van de schadevergoedingsplicht wegens eigen schuld niet aan de orde is. De rechtbank ziet dan ook geen reden de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, zoals door de raadsman is verzocht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag in beginsel geheel voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 4.381.349. De rechtbank zal tevens de gevorderde wettelijke rente met ingang van 24 april 2019 toewijzen, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Aangezien de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De verdachte zal zijn gekweten voor zover de benadeelde partij enig bedrag zal ontvangen door uitwinning van gelegde beslagen.
Schadevergoedingsmaatregel
Aangezien de verdachte voor het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.381.349 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [Bedrijf 1] , met daarbij de maximale vervangende hechtenis van één jaar. De rechtbank ziet geen reden om een kortere duur van de vervangende hechtenis te bepalen.

8.De in beslag genomen goederen

Blijkens de op de beslaglijst onder 2 en 3 genummerde voorwerpen (vorderingen) is er beslag gelegd op het saldo van de [Bedrijf 18] bankrekening van de verdachte, [Rekeningnummer] , te weten op de bedragen: € 35.840,54 en € 49.996,90.
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het totaalbedrag te retourneren aan de rechthebbende, te weten [Bedrijf 1] .
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het beslag.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de uiteindelijke rechthebbende, te weten [Bedrijf 1] , gelasten van de op de beslaglijst onder 2 en 3 genummerde voorwerpen (vorderingen), te weten:
2. een geldbedrag van € 35.840,54;
3. een geldbedrag van € 49.996,90.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 326 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
oplichting, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
1 (één) jaar, niet zal worden ten uitvoer gelegd,
onder de
algemene voorwaardedat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op
3 (drie) jaren vastgestelde proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor, [Adres] te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, onder behandeling stelt van de Forensische Polikliniek van Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn gokverslaving, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de huisregels en de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de zorgverlener worden gegeven; het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- voor zover – ter beoordeling van de reclassering – zich een crisis bij de veroordeelde voordoet, zich eenmalig klinisch laat opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing, ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd wordt verboden om deel te nemen aan kansspelen;
- wordt verplicht om medewerking te verlenen aan het Openbaar Ministerie (bijvoorbeeld door verklaringen en/of overboekingsopdrachten te ondertekenen) om ervoor te zorgen dat tegoeden op gokaccounts, zoals de 800.000 euro bij [Bedrijf 17] en eventuele andere accounts of rekeningen, worden overgemaakt naar [Bedrijf 1] ;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor te Den Haag tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
vordering van de benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [Bedrijf 1] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [Bedrijf 1] een bedrag van
€ 4.381.349, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 4.381.349, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 24 april 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [Bedrijf 1] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt – onder handhaving van voormelde verplichting – vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van één jaar;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
beslag
gelast de teruggave aan de uiteindelijke rechthebbende, te weten [Bedrijf 1] , van de op de beslaglijst onder 2 en 3 genummerde voorwerpen (vorderingen), te weten:
2. een geldbedrag van € 35.840,54;
3. een geldbedrag van € 49.996,90.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, voorzitter,
mr. V.J. de Haan, rechter,
mr. M.M. Meessen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R. Moese, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 augustus 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [Nummer] , onderzoeksnummer [Nummer] , van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerde pagina’s 001 t/m 385).