ECLI:NL:RBDHA:2019:8473

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2019
Publicatiedatum
19 augustus 2019
Zaaknummer
09/755027-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2019 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die betrokken was bij een hennepkwekerij. De vordering is voor het eerst aan de orde geweest op de terechtzitting van 1 april 2019 en inhoudelijk behandeld op 5 juli 2019. De officier van justitie heeft een bedrag van € 52.197,80 gevorderd als wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op een rapport dat het voordeel van de veroordeelde en haar partner op € 141.784,- schat. De verdediging heeft betoogd dat nader onderzoek naar de elektriciteitsmeter nodig is en dat er onvoldoende bewijs is voor andere strafbare feiten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het hoge energieverbruik en andere bewijsmiddelen voldoende aanwijzingen geven voor de aanwezigheid van een hennepkwekerij. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 52.197,80, dat de veroordeelde aan de Staat moet betalen. De rechtbank heeft daarbij geen aanleiding gezien om het verzoek van de verdediging voor nader onderzoek te honoreren, omdat het energieverbruik voor de periode vóór de komst van de veroordeelde in de woning normaal was. De rechtbank heeft de ontnemingsvordering gegrond verklaard op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/755027-17 (ontneming)
Datum uitspraak: 16 augustus 2019
Vonnis ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
(Promis)
Beslissing op de vordering van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[Verdachte],
geboren op [Geboortedatum] 1975 te [Geboorteplaats] ,
BRP-adres: [Adres] .

1.Het onderzoek ter zitting

De vordering is voor de eerste keer aan de orde geweest op de terechtzitting van 1 april 2019 (regie). De vordering is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 juli 2019.
De veroordeelde, bijgestaan door de raadsman mr. H. Blaauw, is verschenen en op de vordering gehoord.

2.De vordering

2.1.
Standpunt van de officier van justitie
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt er toe dat de rechtbank het geldbedrag vaststelt waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), wordt geschat en dat aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van € 141.784,-.
Ter terechtzitting van 5 juli 2019 heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd in die zin, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 52.197,80 en dat de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd genoemd bedrag aan de Staat te betalen.
De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel (registratienummer [Nummer] ). De conclusie van dit rapport is, dat het door de veroordeelde en haar partner totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 141.784,- bedraagt. De officier van justitie heeft onder verwijzing naar dit rapport en hetgeen door de veroordeelde is verklaard rekening gehouden met een extra aantal grote stroomverbruikers, zoals een jacuzzi. Het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel dat door de veroordeelde en haar partner is verkregen, is door de officier van justitie berekend op 104.395,60.
De conclusie van de officier van justitie is, dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel de helft van dat bedrag is, te weten € 52.197,80.
2.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de veroordeelde heeft zich primair op het standpunt gesteld dat nader onderzoek nodig is naar de elektriciteitsmeter en de mogelijkheid van een “Rogowski-spoel” daarin.
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, omdat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor andere strafbare feiten waaruit de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het bedrag dient te worden gematigd en dat rekening gehouden moet worden met een aantal grote stroomverbruikers, zoals de officier van justitie ook gedaan heeft. Ook dient het voordeel te worden verdeeld tussen de veroordeelde en haar partner.

3.De beoordeling van de vordering

3.1.
Grondslag van de vordering
De veroordeelde is bij vonnis van 19 juli 2019 van deze rechtbank, voor zover van belang, veroordeeld ter zake van het volgende strafbare feit:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
in de periode van 1 januari 2016 tot en met 20 april 2016.
De grondslag voor de ontnemingsvordering is derhalve een veroordeling voor een strafbaar feit. Voor de ontnemingsvordering betekent dit, dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden gelet op voordeel afkomstig uit strafbare feiten die de veroordeelde heeft begaan en strafbare feiten waarvan aannemelijk is dat veroordeelde deze heeft begaan.
3.2.
Bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de veroordeelde vorenbedoeld voordeel heeft verkregen op de hierna te vermelden wettige bewijsmiddelen en ontleent aan de inhoud daarvan tevens de schatting van bedoeld voordeel:
  • een afschrift van het vonnis van deze rechtbank van 19 juli 2019, gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, alsmede het strafdossier in deze zaak;
  • het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 17 april 2017, met bijlagen (registratienummer [Nummer] , p. 1 t/m 17).
3.3.
Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit hetgeen in de kwekerij is aangetroffen blijkt dat deze al langer in werking was. Er was sprake van kalkafzetting, verkleuring van houten latten, vervuilde koolstoffilters en stof op diverse voorwerpen. Ook zijn er knipscharen aangetroffen met een dikke laag hars/hennepresten. Verder waren er gebruikerssporen aan de inrichting van de kwekerij en de ruimte waarin deze zich bevond, zoals slijtplekken en kalkplekken op de houten stellingen en een bruinkleurige plakkerige laag (hars) op de afscheidingswand in de kwekerij. [1]
Conform het ontnemingsrapport hanteert de rechtbank het (zeer hoge) energieverbruik als handvat om te bepalen in welke periode sprake is geweest van een hennepkwekerij in de woning. Uit gegevens van energieleverancier [Bedrijf] blijkt dat het energieverbruik zeer hoog was vanaf het moment dat de woning werd betrokken door de veroordeelde en haar partner, toen nog zonder hun beide kinderen:
  • in de periode van 16 juli 2007 tot 17 januari 2013 was het gemiddeld jaarverbruik 25.953 kWh;
  • in de periode van 17 januari 2013 tot 21 april 2016 was het gemiddeld jaarverbruik 22.162 kWh.
De rechtbank ziet geen aanleiding nader onderzoek te gelasten naar de mogelijke aanwezigheid van een zogenaamde “Rogowski-spoel” in de meter. Een dergelijke spoel zou tot een verkeerd (hoger) geregistreerd verbruik kunnen leiden, aldus de verdediging. Uit het dossier blijkt echter dat het energieverbruik voor 16 juli 2007 – voor de veroordeelde in het pand kwam wonen – normaal was. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de meterstanden en wijst het verzoek van de verdediging om nader onderzoek daarom af.
Uit gegevens van [Bedrijf] blijkt ook dat het standaard jaarverbruik voor een gezin met twee kinderen in een tussenwoning circa 4.500 kWh is. Het zeer hoge energieverbruik vanaf 16 juli 2007 laat zich niet – zoals de verdediging heeft gesteld – verklaren, ook niet als wordt uitgegaan van de aanwezigheid van een aantal extra grote stroomverbruikers, zoals een jacuzzi, een stoomdouchecabine, elektrische kachels tijdens een verbouwing en een muziekstudio. Het zeer hoge stroomverbruik – en overigens ook het zeer hoge waterverbruik van veroordeelde en haar partner – vormen voldoende aanwijzing dat zij óók in de periode van 16 juli 2007 tot 1 januari 2016 hennepkwekerijen in hun woning hebben gehad en dat daaruit oogsten zijn verkregen.
De rechtbank zal in de berekening echter wel rekening houden met de door de verdediging genoemde grote stroomverbruikers. In plaats van het standaardjaarverbruik van 4.500 kWh, gaat de rechtbank uit van een hoger jaarverbruik (5.000 kWh) plus een – bij gebrek aan verdere gegevens geschat – extra verbruik van 4.888 kWh. Het totaal energieverbruik van de veroordeelde en haar gezin ten behoeve van het huishouden wordt daarmee berekend op 9.888 kWh per jaar.
Uitgaande van het bovenstaande maakt de rechtbank de volgende berekening.
Totaal aantal kweken
1. In de periode van 16 juli 2007 tot en met 17 januari 2013:
- gemiddeld jaarverbruik: 25.963 kWh;
- energieverbruik ten behoeve van het huishouden: 9.888 kWh;
- restant: 16.075 kWh.
2. In de periode van 17 januari 2013 tot en met 21 april 2016:
- gemiddeld jaarverbruik: 22.162 kWh;
- energieverbruik ten behoeve van het huishouden: 9.888 kWh;
- restant: 12.274 kWh.
Nu er geen aannemelijke verklaring is voor het resterende hoge stroomverbruik, houdt de rechtbank het ervoor dat dit restant is gebruikt ten behoeve van de hennepkwekerij.
Voor één volledige kweek is 8.436 kWh nodig. [2]
Een restant van 16.075 kWh per jaar in de periode van 16 juli 2007 tot en met 17 januari 2013 levert 1,90 kweken per jaar op. Over een periode van 5,5 jaar betekent dat
10,45 kweken.
Een restant van 12.274 kWh per jaar in de periode van 17 januari 2013 tot en met 21 april 2016 levert 1,45 kweken per jaar op. Over een periode van 3 jaar en 3 maanden betekent dat
4,71 kweken.
Het totaal aantal kweken over de gehele periode komt uit op 15
.De laatste kweek is op 21 april 2016 aangetroffen. De rechtbank gaat bij het berekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel daarom uit van
14 kweken.
Opbrengst
De kwekerij bestond uit 112 hennepplanten op een oppervlak van 5,6 m2. Per vierkante meter stonden er 20 planten. [3] De opbrengst per plant wordt, gelet op het BOOM-rapport, gesteld op 25,7 gram. [4] De bruto opbrengst per kweek bedraagt (112 x 25,7) 2,878 kilogram.
De rechtbank gaat uit van een verkoopprijs van € 3.280,- per kilogram. [5] De totale bruto opbrengst bedraagt zodoende (2,878 x € 3.280,-)
€ 9.439,84.
De rechtbank zal een hoeveelheid van 89 gram hennep in mindering brengen op één oogst, omdat dit in de kwekerij is aangetroffen en vernietigd. Een bedrag van (0,089 x € 3.280,-)
€ 291,92zal in mindering worden gebracht.
De totale opbrengst over alle 14 kweken bedraagt zodoende (14 x € 9.439,84 – € 291,92)
€ 131.865,84.
Kosten
Ten aanzien van de kosten gaat de rechtbank daarom uit van het volgende:
  • de elektriciteitskosten bedragen volgens het BOOM-rapport € 1.120,- per kweek;
  • de afschrijvingskosten per kweek bedragen € 150,-;
  • de inkoopprijs van hennepstekken bedraagt volgens het BOOM-rapport € 2,85 per plant, totaal € 319,20;
  • de overige variabele kosten bedragen volgens het BOOM-rapport € 3,33 per plant, totaal € 372,96.
Totale kosten per kweek:
€ 1.962,16.Totale kosten over 14 kweken:
€ 27.470,24.
Wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het netto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op een bedrag van opbrengst ad € 131.865,84 minus kosten ad € 27.470,24 =
€ 104.395,60.
3.4.
Toerekening voordeel veroordeelde en mededader
De rechtbank gaat ervan uit dat de veroordeelde met haar partner van een strafbaar feit heeft geprofiteerd. De veroordeelde heeft geen inzicht gegeven in de (onderlinge) verdeling van het behaalde voordeel en ook overigens zijn er geen concrete aanknopingspunten voorhanden voor een afwijkende verdeelsleutel tussen de veroordeelde en haar partner dan op basis van gelijke verdeling. Dit zou slechts anders zijn indien de veroordeelde aannemelijk zou hebben gemaakt dat feitelijk van een andere verdeling moet worden uitgegaan. De rechtbank zal daarom het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs toerekenen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door de veroordeelde verkregen voordeel kan worden geschat op (€ 104.395,60 / 2)
€ 52.197,80.
3.5.
Betalingsverplichting
Geen overschrijding redelijke termijn
De vordering tot ontneming is van 7 februari 2019. Nu er geen aanwijzingen zijn dat eerder vanwege de Nederlandse Staat jegens veroordeelde een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aanhangig zou worden gemaakt, is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
De rechtbank zal de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van €
52.197,80aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

4.Het toepasselijke wetsartikel

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 52.197,80;
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
€ 52.197,80aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.A.M. Veraart, voorzitter,
mr. A.J. Japenga, rechter,
mr. G.H.M. Smelt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. van de Kamp, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 augustus 2019.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 7 t/m 10.
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 2.
3.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 5.
4.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 5, 6 en 7.
5.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 7.
6.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 10 en 11.