3.3De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
Op donderdag 25 april 2019, omstreeks 19:30 uur kreeg de politie de melding om naar de [adres 3] te gaan. Daar zou volgens meldster, [getuige 1] , worden ingebroken. Zij hoorde omstreeks 19.25 uur, toen zij in de woonkamer van haar woning aan de [adres 6] zat, een hard geluid wat klonk als brekend glas, daarna hoorde zij dit nogmaals en zag zij een manspersoon met een baseball pet lopen. Ze heeft het alarmnummer gebeld. Toen zij het alarmnummer aan de telefoon had, hoorde zij aan de achterzijde van perceel 18 een hard geluid. Ze is gaan kijken, maar zag niets.
Aan de voorzijde zag zij dat de jongen met de pet half vallend van de kliko af kwam en dat naast de voordeur een dikke man op de uitkijk stond.[getuige 1] gaf twee signalementen. Signalement man met pet: smal of mager, licht getint, Marokkaans, rond 17 jaar oud, klein, zo rond 170 cm lang, witte sportschoenen, aqua blauwe Adidas trainingsbroek, bruin of olijfgroen jack, grijze baseball pet. Signalement dikkere man: gezet, stevig, licht getint, zwart krullend haar, Marokkaans, rond 17 jaar oud, rond 170 cm lang, volledig in het zwart gekleed.
Op de [adres 7] aangekomen werden de politieagenten direct aangesproken door een bestuurder van een personenauto genaamd [naam 1] . [naam 1] , de zoon van [getuige 1] , stond in contact met zijn moeder en vertelde aan de politieagenten dat hij twee personen die voldeden aan het signalement dat zijn moeder had gegeven in het speeltuintje had gezien. Door de agenten werd in de speeltuin niemand aangetroffen. Verderop in de wijk werd de verdachte vervolgens samen met [medeverdachte] aangetroffen en aangehouden.
De verdachte had bij zijn aanhouding een zwarte handschoen vast, die hij even later op de grond liet vallen.Bij perceel [adres 3] werden verse beschadigingen aangetroffen ter hoogte van het cilinderslot en er zaten twee sterren in de ramen aan de voorzijde.Ook lag er in de voortuin een inbrekerswerktuig, namelijk een beitel met een rood handvat. Deze beitel is veilig gesteld.
Na onderzoek van de beitel en de werktuigsporen in de woning kon niet worden vastgesteld dat deze sporen door de aangetroffen beitel waren veroorzaakt, maar wel dat vorm en vouwbreedte bij benadering overeenkomen.Het DNA dat op de beitel is aangetroffen, is niet geschikt gebleken voor verder onderzoek.
Op 25 april 2019 omstreeks 19:45 uur kwam [naam 2] bij haar woning aan de [adres 3] aan en zag dat er was geprobeerd om in te breken. In het keukenraam zaten twee barsten en kleine gaten en van het dubbele glas was het glas aan de buitenzijde kapot. Zij zag ook bij de voordeur in de deurpost ter hoogte van het slot een “moet”, een afdruk in het hout. Zij is vervolgens haar woning ingegaan en ontdekte dat de dader niet binnen was geweest. Vanuit de woonkamer zag zij dat er in de achtertuin een plantenbak van de schutting was gevallen.
Onderzoek van de telefoon van de verdachte leverde een WhatsApp gesprek op tussen de gebruiker van de in beslag genomen Apple iPhone ( [telefoonnummer 1] ) en de gebruiker van [telefoonnummer 2] . Dit WhatsApp gesprek heeft plaatsgevonden tussen 24 april 2019 13:59 uur en 25 april 2019 17:38 uur. In dit WhatsApp gesprek vraagt de gebruiker van [telefoonnummer 1] onder meer of hij “die brekie” kan lenen. De gebruiker van [telefoonnummer 2] vraagt of er iets is en geeft onder meer aan dat hij wel een “Cillie trekker” heeft. De gebruiker van [telefoonnummer 2] geeft ook aan dat de gebruiker van [telefoonnummer 1] hem niet gaat vinden omdat hij in de tuin ligt van mensen die hij niet kent.
De verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen en ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij niet zou weten wat hij zou moeten vertellen, omdat hij het niet meer weet. De verdachte heeft wel verklaard dat hij op twee minuten lopen van de [adres 7] woont, dat hij niet in het speeltuintje is geweest, maar samen met een vriend op weg was naar de stad toen hij werd aangehouden. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij geen witte schoenen heeft en dat hij zijn telefoon wel eens uitleent.
De rechtbank is, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien,
van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot woninginbraak aan de [adres 3] op 25 april 2019.
De rechtbank weegt daarbij mee dat de verdachte en zijn [medeverdachte] ongeveer 30 minuten na de poging tot woninginbraak in de nabijheid van de woning zijn aangetroffen en vervolgens op basis van de signalementen die zijn gegeven door [getuige 1] , die - op de kleur van de schoenen van de verdachte na - ook precies overeenkwamen met de verdachte en [medeverdachte] , zijn aangehouden. Bovendien heeft ook [naam 1] deze zelfde jongens vlak na de poging tot inbraak in de woning van zijn moeder gezien in de nabijheid van de woning.
Hoewel de verdachte zelf in de nabijheid van de woning aan de [adres 3] woont en dit een verklaring zou kunnen zijn voor het feit dat hij daar in de buurt is gezien, vindt de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij samen met [medeverdachte] op weg was naar de stad, niet aannemelijk gelet op het korte tijdsverloop tussen de poging tot woninginbraak en het aantreffen van de verdachte en zijn medeverdachte op basis van het door de getuige gegeven signalement. Dat de getuige heeft verklaard dat de verdachte witte schoenen zou hebben gedragen doet daaraan niets af.
Dat het aangetroffen schoenspoor niet overeenkomt met de schoenen van de verdachte noch met de schoenen van zijn medeverdachte acht de rechtbank geen contra-indicatie voor de bewezenverklaring van het feit. Dit schoenspoor kan namelijk op een ander moment op de deur terecht zijn gekomen en hoeft dus niets met de poging tot inbraak te maken te hebben.
De rechtbank wordt bovendien in haar overtuiging dat de verdachte het feit heeft gepleegd gesterkt door het eerder vermelde WhatsApp gesprek dat tussen 24 april te 13.59 uur en
25 april 2019 te 17.38 uur heeft plaatsgevonden, en door het feit dat de politie heeft gezien dat de verdachte vlak voor het moment van zijn aanhouding een zwarte handschoen op de grond liet vallen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier uitsluitend kan worden afgeleid dat de [medeverdachte] op de uitkijk heeft gestaan. Gelet hierop is er sprake van medeplichtigheid en niet van medeplegen.
Feit 2
Op 14 maart 2018 om 8.00 uur heeft [naam 3] haar woning aan de [adres 4] verlaten. Zij had alles afgesloten. Toen zij diezelfde dag om 21.15 uur thuis kwam, zag zij dat er een lege parkeerplek voor haar woning was waar zij haar auto verwachtte.
De voordeur van haar woning zat gewoon op slot. Er lag een grote baksteen in de kamer en het schuifraam aan de achterzijde van de woning was ingegooid.
Er lag veel glas in de woonkamer en de woning was doorzocht. De kasten waren overhoop gehaald. Zowel de autosleutels als de auto bleken gestolen. Daarnaast waren sieraden en twee Apple MacBooks weggenomen.
Op de tweede verdieping was een aluminium blik dat langer dan 15 jaar geleden bij de Ikea werd aangeschaft, door de inbrekers verplaatst. Het was uit een kast gehaald en ervoor gezet. Het blik heeft altijd op zolder gestaan en is de woning niet uit geweest.
De buurvrouw, wonende op [adres 8] , heeft op 14 maart 2019 omstreeks 20.55 uur een harde klap, komende uit haar directe omgeving, gehoord.
Het dactyloscopisch spoor (AAMF2796NL) aangetroffen op het deksel van het aluminium blik afkomstig van de zolder van de woning is van de [verdachte] .
Het dactyloscopisch spoor (AAMF0453NL) aan de binnenzijde van het kozijn van het ‘inklimraam’ blijkt afkomstig van een persoon genaamd [naam 4] .
De verdachte heeft zich bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht en ook ter terechtzitting heeft de verdachte geen verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn vingerafdruk op het aluminium blik. De verdachte heeft wel verklaard [naam 4] van naam te kennen.
Gelet op het aangetroffen daderspoor van de verdachte op het aluminium blik, waar de verdachte geen aannemelijke verklaring voor heeft gegeven, het op het inklimraam aan de binnenzijde van het kozijn aangetroffen daderspoor van [naam 4] , die de verdachte zegt van naam te kennen - bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen - is de rechtbank van oordeel dat de verdachte samen met een ander de woninginbraak aan de [adres 4] op 14 maart 2019 heeft gepleegd.
Feit 3
Op donderdag 1 november 2018 deed [aangever] ) aangifte van de diefstal van zijn portemonnee. Zijn pinpas en code zaten ook in deze portemonnee.
De diefstal was gepleegd op donderdag 25 oktober 2018. Aangever is werkzaam als kok bij het [naam 5] aan de [adres 5] en was om 15.00 uur begonnen met zijn dienst. Hij had zijn portemonnee in de kleedkamer voor het personeel in zijn locker gelegd, maar die kon niet op slot. Om 23.00 uur was zijn dienst afgelopen en ontdekte hij dat zijn portemonnee was verdwenen.
Kort na het ontdekken van de diefstal heeft aangever zijn pinpas geblokkeerd. Toen bleek er inmiddels tussen 19.28 uur en 20.48 uur al voor 1.773,80 euro te zijn gepind bij diverse geldautomaten en winkels.
Van diverse geldautomaten en winkels zijn de camerabeelden opgevraagd en op deze beelden zijn telkens rond het tijdstip waarop de bankpas van aangever is gebruikt, twee dezelfde personen te zien. Eén persoon die in het donker is gekleed en een blauwe capuchon op heeft en één persoon die en groene jas met opvallende zwarte vlakken draagt.
Deze persoon draagt een zwarte bril.Foto’s van deze beelden zijn binnen de wijkteams van de politie verspreid. De verdachte wordt herkend door drie opsporingsambtenaren die hem ambtshalve kennen.
De verdachte heeft zich bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht en ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard zichzelf niet op de beelden te herkennen en ook niet te weten wie de andere jongen op de beelden is. De verdachte heeft verder aangegeven de beelden aan mensen in zijn omgeving te hebben getoond, zoals zijn zussen en zijn vrienden, maar die herkenden hem ook niet.
De rechtbank acht de ontkennende verklaring van de verdachte, gelet op het feit dat hij tot driemaal toe door agenten die hem ambtshalve kennen van de foto’s van de beelden is herkend, uitermate onaannemelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van vorenstaande bewijsmiddelen komen vast te staan dat het de verdachte is die op de beelden van de diverse geldautomaten en winkels te zien is tussen 19.28 uur en 20.48 uur. Verder staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de bankpas tussen 15.00 uur, het tijdstip waarop aangever is begonnen met zijn dienst, en 19.28 uur, het tijdstip waarop de eerste pintransactie op het [adres 9] heeft plaatsgevonden, is gestolen.
Gelet op het korte tijdsbestek tussen de diefstal van de bankpas van aangever en de eerste pintransacties enerzijds, en anderzijds het ontbreken van een concrete en verifieerbare verklaring van de verdachte over de wijze waarop hij aan de pinpas is gekomen, in onderling verband bezien met de overige bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte de portemonnee met inhoud van aangever heeft gestolen.