ECLI:NL:RBDHA:2019:8435

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2019
Publicatiedatum
16 augustus 2019
Zaaknummer
09/817108-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging woninginbraak, voltooide woninginbraak en diefstal uit de kleedkamer in een hotel

Op 15 augustus 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging tot woninginbraak, voltooide woninginbraak en diefstal uit een kleedkamer in een hotel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 april 2019 samen met anderen heeft geprobeerd in te breken in een woning aan de [adres 3]. De poging tot inbraak werd gemeld door een getuige, die een signalement van de verdachte gaf. De verdachte werd kort na de poging in de buurt aangetroffen met een handschoen en een inbrekerswerktuig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot woninginbraak, mede op basis van het bewijs dat hij en zijn medeverdachte in de buurt van de woning werden aangetroffen.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van een woninginbraak op 14 maart 2019, waarbij een auto en sieraden werden gestolen. Het dactyloscopisch bewijs wees naar de verdachte, die geen aannemelijke verklaring kon geven voor zijn vingerafdrukken op het bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verdachte samen met een ander de woninginbraak had gepleegd.

Ten slotte werd de verdachte beschuldigd van diefstal uit de kleedkamer van een hotel op 25 oktober 2018, waarbij zijn pinpas werd gebruikt voor pintransacties. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de portemonnee had gestolen, gezien het bewijs van herkenning door opsporingsambtenaren en het tijdsbestek tussen de diefstal en de pintransacties. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/817108-19
Tul 09/819353-17
Datum uitspraak: 15 augustus 2019
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft dit vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
[adres 1] ,
momenteel preventief gedetineerd in [adres 2]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op de zitting van 1 augustus 2019 behandeld.
De officier van justitie in deze zaak was mr. S.R.C. Polderman en de raadsvrouw van de verdachte was mr. T.C. Heijmerink.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij op 25 april 2019 samen met een ander of anderen heeft geprobeerd in te breken in een woning aan de [adres 3] (feit 1),
dat hij op 14 maart 2019 samen met een ander of anderen heeft ingebroken in een woning aan de [adres 4] , waarbij tevens de voor de deur van deze woning geparkeerde auto is weggenomen (feit 2) en dat hij op 25 oktober 2018 te Leiden uit de kleedkamer van een hotel aan de [adres 5] een portemonnee met inhoud
heeft gestolen (feit 3).
Deze drie feiten staan beschreven in de tenlastelegging, die als bijlage I deel uitmaakt van
dit vonnis.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 1 aangegeven dat zij ervan uitgaat dat de verdachte deze poging tot woninginbraak alleen heeft gepleegd, nu [medeverdachte] op de uitkijk stond. Ten aanzien van alle feiten heeft de officier van justitie aangegeven dat het dossier voldoende wettig bewijs bevat en dat zij ook de overtuiging heeft dat de verdachte deze feiten heeft gepleegd, temeer nu de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid in de buurt van de woning aan de [adres 3] (feit 1), voor het aangetroffen daderspoor in de woning aan de [adres 4] (feit 2) en voor het feit dat diverse verbalisanten hem hebben herkend op beelden van geldautomaten, waar met de gestolen bankpas van [aangever] geld werd opgenomen (feit 3).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de feiten 1 en 3 bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs en zich ten aanzien van feit 2 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Wat betreft feit 1 heeft zij aangevoerd dat de verdachte ontkent dit feit te hebben gepleegd en al bij zijn aanhouding heeft aangegeven dat hij kort daarvoor door een vriend was opgehaald, wat zijn moeder zou kunnen bevestigen. Die verklaring van de verdachte is echter niet geverifieerd. Het door [getuige 1] gegeven signalement is zeer algemeen en op onderdelen aantoonbaar onjuist, terwijl ook het aangetroffen schoenspoor niet overeenkomt met de schoenen van de verdachte, noch met de schoenen van zijn medeverdachte.
Betreffende feit 3 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het onduidelijk is wanneer de diefstal van de portemonnee van [aangever] precies heeft plaatsgevonden, dat er geen getuigen of camerabeelden van de diefstal voorhanden zijn en dat ook enig forensisch bewijs ontbreekt. De vaststelling dat de verdachte die avond pintransacties heeft uitgevoerd, maakt niet dat kan worden gezegd dat de verdachte ook daadwerkelijk degene is geweest die de portemonnee heeft weggenomen. Een alternatief scenario is denkbaar.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1 [1]
Op donderdag 25 april 2019, omstreeks 19:30 uur kreeg de politie de melding om naar de [adres 3] te gaan. Daar zou volgens meldster, [getuige 1] , worden ingebroken. Zij hoorde omstreeks 19.25 uur, toen zij in de woonkamer van haar woning aan de [adres 6] zat, een hard geluid wat klonk als brekend glas, daarna hoorde zij dit nogmaals en zag zij een manspersoon met een baseball pet lopen. Ze heeft het alarmnummer gebeld. Toen zij het alarmnummer aan de telefoon had, hoorde zij aan de achterzijde van perceel 18 een hard geluid. Ze is gaan kijken, maar zag niets.
Aan de voorzijde zag zij dat de jongen met de pet half vallend van de kliko af kwam en dat naast de voordeur een dikke man op de uitkijk stond. [2] [getuige 1] gaf twee signalementen. Signalement man met pet: smal of mager, licht getint, Marokkaans, rond 17 jaar oud, klein, zo rond 170 cm lang, witte sportschoenen, aqua blauwe Adidas trainingsbroek, bruin of olijfgroen jack, grijze baseball pet. Signalement dikkere man: gezet, stevig, licht getint, zwart krullend haar, Marokkaans, rond 17 jaar oud, rond 170 cm lang, volledig in het zwart gekleed.
Op de [adres 7] aangekomen werden de politieagenten direct aangesproken door een bestuurder van een personenauto genaamd [naam 1] . [naam 1] , de zoon van [getuige 1] , stond in contact met zijn moeder en vertelde aan de politieagenten dat hij twee personen die voldeden aan het signalement dat zijn moeder had gegeven in het speeltuintje had gezien. Door de agenten werd in de speeltuin niemand aangetroffen. Verderop in de wijk werd de verdachte vervolgens samen met [medeverdachte] aangetroffen en aangehouden.
De verdachte had bij zijn aanhouding een zwarte handschoen vast, die hij even later op de grond liet vallen. [3] Bij perceel [adres 3] werden verse beschadigingen aangetroffen ter hoogte van het cilinderslot en er zaten twee sterren in de ramen aan de voorzijde. [4] Ook lag er in de voortuin een inbrekerswerktuig, namelijk een beitel met een rood handvat. Deze beitel is veilig gesteld. [5]
Na onderzoek van de beitel en de werktuigsporen in de woning kon niet worden vastgesteld dat deze sporen door de aangetroffen beitel waren veroorzaakt, maar wel dat vorm en vouwbreedte bij benadering overeenkomen. [6] Het DNA dat op de beitel is aangetroffen, is niet geschikt gebleken voor verder onderzoek. [7]
Op 25 april 2019 omstreeks 19:45 uur kwam [naam 2] bij haar woning aan de [adres 3] aan en zag dat er was geprobeerd om in te breken. In het keukenraam zaten twee barsten en kleine gaten en van het dubbele glas was het glas aan de buitenzijde kapot. Zij zag ook bij de voordeur in de deurpost ter hoogte van het slot een “moet”, een afdruk in het hout. Zij is vervolgens haar woning ingegaan en ontdekte dat de dader niet binnen was geweest. Vanuit de woonkamer zag zij dat er in de achtertuin een plantenbak van de schutting was gevallen. [8]
Onderzoek van de telefoon van de verdachte leverde een WhatsApp gesprek op tussen de gebruiker van de in beslag genomen Apple iPhone ( [telefoonnummer 1] ) en de gebruiker van [telefoonnummer 2] . Dit WhatsApp gesprek heeft plaatsgevonden tussen 24 april 2019 13:59 uur en 25 april 2019 17:38 uur. In dit WhatsApp gesprek vraagt de gebruiker van [telefoonnummer 1] onder meer of hij “die brekie” kan lenen. De gebruiker van [telefoonnummer 2] vraagt of er iets is en geeft onder meer aan dat hij wel een “Cillie trekker” heeft. De gebruiker van [telefoonnummer 2] geeft ook aan dat de gebruiker van [telefoonnummer 1] hem niet gaat vinden omdat hij in de tuin ligt van mensen die hij niet kent. [9]
De verdachte heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen en ter zitting heeft de verdachte verklaard dat hij niet zou weten wat hij zou moeten vertellen, omdat hij het niet meer weet. De verdachte heeft wel verklaard dat hij op twee minuten lopen van de [adres 7] woont, dat hij niet in het speeltuintje is geweest, maar samen met een vriend op weg was naar de stad toen hij werd aangehouden. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij geen witte schoenen heeft en dat hij zijn telefoon wel eens uitleent. [10]
De rechtbank is, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien,
van oordeel dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot woninginbraak aan de [adres 3] op 25 april 2019.
De rechtbank weegt daarbij mee dat de verdachte en zijn [medeverdachte] ongeveer 30 minuten na de poging tot woninginbraak in de nabijheid van de woning zijn aangetroffen en vervolgens op basis van de signalementen die zijn gegeven door [getuige 1] , die - op de kleur van de schoenen van de verdachte na - ook precies overeenkwamen met de verdachte en [medeverdachte] , zijn aangehouden. Bovendien heeft ook [naam 1] deze zelfde jongens vlak na de poging tot inbraak in de woning van zijn moeder gezien in de nabijheid van de woning.
Hoewel de verdachte zelf in de nabijheid van de woning aan de [adres 3] woont en dit een verklaring zou kunnen zijn voor het feit dat hij daar in de buurt is gezien, vindt de rechtbank de verklaring van de verdachte dat hij samen met [medeverdachte] op weg was naar de stad, niet aannemelijk gelet op het korte tijdsverloop tussen de poging tot woninginbraak en het aantreffen van de verdachte en zijn medeverdachte op basis van het door de getuige gegeven signalement. Dat de getuige heeft verklaard dat de verdachte witte schoenen zou hebben gedragen doet daaraan niets af.
Dat het aangetroffen schoenspoor niet overeenkomt met de schoenen van de verdachte noch met de schoenen van zijn medeverdachte acht de rechtbank geen contra-indicatie voor de bewezenverklaring van het feit. Dit schoenspoor kan namelijk op een ander moment op de deur terecht zijn gekomen en hoeft dus niets met de poging tot inbraak te maken te hebben.
De rechtbank wordt bovendien in haar overtuiging dat de verdachte het feit heeft gepleegd gesterkt door het eerder vermelde WhatsApp gesprek dat tussen 24 april te 13.59 uur en
25 april 2019 te 17.38 uur heeft plaatsgevonden, en door het feit dat de politie heeft gezien dat de verdachte vlak voor het moment van zijn aanhouding een zwarte handschoen op de grond liet vallen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier uitsluitend kan worden afgeleid dat de [medeverdachte] op de uitkijk heeft gestaan. Gelet hierop is er sprake van medeplichtigheid en niet van medeplegen.
Feit 2 [11]
Op 14 maart 2018 om 8.00 uur heeft [naam 3] haar woning aan de [adres 4] verlaten. Zij had alles afgesloten. Toen zij diezelfde dag om 21.15 uur thuis kwam, zag zij dat er een lege parkeerplek voor haar woning was waar zij haar auto verwachtte.
De voordeur van haar woning zat gewoon op slot. Er lag een grote baksteen in de kamer en het schuifraam aan de achterzijde van de woning was ingegooid.
Er lag veel glas in de woonkamer en de woning was doorzocht. De kasten waren overhoop gehaald. Zowel de autosleutels als de auto bleken gestolen. Daarnaast waren sieraden en twee Apple MacBooks weggenomen. [12]
Op de tweede verdieping was een aluminium blik dat langer dan 15 jaar geleden bij de Ikea werd aangeschaft, door de inbrekers verplaatst. Het was uit een kast gehaald en ervoor gezet. Het blik heeft altijd op zolder gestaan en is de woning niet uit geweest. [13]
De buurvrouw, wonende op [adres 8] , heeft op 14 maart 2019 omstreeks 20.55 uur een harde klap, komende uit haar directe omgeving, gehoord. [14]
Het dactyloscopisch spoor (AAMF2796NL) aangetroffen op het deksel van het aluminium blik afkomstig van de zolder van de woning is van de [verdachte] . [15] [16]
Het dactyloscopisch spoor (AAMF0453NL) aan de binnenzijde van het kozijn van het ‘inklimraam’ blijkt afkomstig van een persoon genaamd [naam 4] . [17] [18]
De verdachte heeft zich bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht en ook ter terechtzitting heeft de verdachte geen verklaring gegeven voor het aantreffen van zijn vingerafdruk op het aluminium blik. De verdachte heeft wel verklaard [naam 4] van naam te kennen. [19]
Gelet op het aangetroffen daderspoor van de verdachte op het aluminium blik, waar de verdachte geen aannemelijke verklaring voor heeft gegeven, het op het inklimraam aan de binnenzijde van het kozijn aangetroffen daderspoor van [naam 4] , die de verdachte zegt van naam te kennen - bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen - is de rechtbank van oordeel dat de verdachte samen met een ander de woninginbraak aan de [adres 4] op 14 maart 2019 heeft gepleegd.
Feit 3 [20]
Op donderdag 1 november 2018 deed [aangever] ) aangifte van de diefstal van zijn portemonnee. Zijn pinpas en code zaten ook in deze portemonnee.
De diefstal was gepleegd op donderdag 25 oktober 2018. Aangever is werkzaam als kok bij het [naam 5] aan de [adres 5] en was om 15.00 uur begonnen met zijn dienst. Hij had zijn portemonnee in de kleedkamer voor het personeel in zijn locker gelegd, maar die kon niet op slot. Om 23.00 uur was zijn dienst afgelopen en ontdekte hij dat zijn portemonnee was verdwenen.
Kort na het ontdekken van de diefstal heeft aangever zijn pinpas geblokkeerd. Toen bleek er inmiddels tussen 19.28 uur en 20.48 uur al voor 1.773,80 euro te zijn gepind bij diverse geldautomaten en winkels. [21]
Van diverse geldautomaten en winkels zijn de camerabeelden opgevraagd en op deze beelden zijn telkens rond het tijdstip waarop de bankpas van aangever is gebruikt, twee dezelfde personen te zien. Eén persoon die in het donker is gekleed en een blauwe capuchon op heeft en één persoon die en groene jas met opvallende zwarte vlakken draagt.
Deze persoon draagt een zwarte bril. [22] Foto’s van deze beelden zijn binnen de wijkteams van de politie verspreid. De verdachte wordt herkend door drie opsporingsambtenaren die hem ambtshalve kennen. [23]
De verdachte heeft zich bij de politie beroepen op zijn zwijgrecht en ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard zichzelf niet op de beelden te herkennen en ook niet te weten wie de andere jongen op de beelden is. De verdachte heeft verder aangegeven de beelden aan mensen in zijn omgeving te hebben getoond, zoals zijn zussen en zijn vrienden, maar die herkenden hem ook niet. [24]
De rechtbank acht de ontkennende verklaring van de verdachte, gelet op het feit dat hij tot driemaal toe door agenten die hem ambtshalve kennen van de foto’s van de beelden is herkend, uitermate onaannemelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van vorenstaande bewijsmiddelen komen vast te staan dat het de verdachte is die op de beelden van de diverse geldautomaten en winkels te zien is tussen 19.28 uur en 20.48 uur. Verder staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de bankpas tussen 15.00 uur, het tijdstip waarop aangever is begonnen met zijn dienst, en 19.28 uur, het tijdstip waarop de eerste pintransactie op het [adres 9] heeft plaatsgevonden, is gestolen.
Gelet op het korte tijdsbestek tussen de diefstal van de bankpas van aangever en de eerste pintransacties enerzijds, en anderzijds het ontbreken van een concrete en verifieerbare verklaring van de verdachte over de wijze waarop hij aan de pinpas is gekomen, in onderling verband bezien met de overige bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte de portemonnee met inhoud van aangever heeft gestolen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank is van oordeel, zoals ook uit de beoordeling blijkt, dat de feiten 1, 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De bewezenverklaring staat vermeld in bijlage II, die deel uitmaakt van dit vonnis.

4.De strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

De feiten zijn strafbaar.
De verdachte is ook strafbaar.

5.De straf en/of maatregel

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat de verdachte, met toepassing van het volwassenenstrafrecht, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van verplicht reclasseringstoezicht in het kader van de meldplicht, het volgen van een ambulante behandeling bij De Waag, het meewerken aan schuldhulpverlening en de verplichting tot het hebben van een zinvolle dagbesteding.
De officier van justitie heeft meegedeeld geen reden te zien voor een contactverbod met [medeverdachte] zoals eveneens door de reclassering is geadviseerd.
Ten slotte heeft de officier van justitie, zoals haar eis ook al laat zien, zich verzet tegen opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte inmiddels in voorarrest heeft gezeten. De verdachte is bereid zich aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden te houden en wil graag de kans krijgen om aan een positieve toekomst te werken. Het is in het belang van de verdachte dat hij op korte termijn een nieuwe opleiding kan gaan zoeken. De raadsvrouw heeft dan ook opheffing van de voorlopige hechtenis verzocht.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel voor de verdachte gepast is, kijkt de rechtbank naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder ze zijn begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich alleen of samen met een ander schuldig gemaakt aan een woninginbraak en een poging daartoe en hij heeft ook een portemonnee met pinpas gestolen, waarmee hij vervolgens heeft gepind.
Door woninginbraken wordt - vaak grote - materiële schade toegebrachte aan de slachtoffers. Ook worden vaak goederen gestolen waaraan het slachtoffer sterk is gehecht. Door een woninginbraak wordt ook een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. De eigen woning is bij uitstek een plek waar men zich veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen. Het gooien van een baksteen door een ruit van een woning op klaarlichte dag is ongelooflijk brutaal en daarnaast ook bijzonder riskant vanwege het risico dat er iemand thuis is en die persoon door zo’n baksteen kan worden geraakt. Door woninginbraken nemen bovendien de gevoelens van angst en onveiligheid bij de omwonenden en in de maatschappij in het algemeen toe.
De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij zich niets gelegen heeft laten liggen aan de eigendommen van anderen en de ernstige overlast die hij de slachtoffers heeft bezorgd, zoals door het wegnemen van de autosleutels en vervolgens ook de auto van één van de slachtoffers. De verdachte heeft alleen maar aan zijn eigen geldelijk gewin gedacht.
Dit was ook zo bij de diefstal van de portemonnee uit de kleedkamer van een hotel, waarna vervolgens de bankrekening van het slachtoffer werd leeggeroofd. Ofschoon dit laatste niet door de officier van justitie ten laste is gelegd, acht de rechtbank dit wel zeer brutaal en schaamteloos gedrag.
De persoon van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat de verdachte volgens zijn strafblad van 27 april 2019, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten. Van deze eerdere, deels voorwaardelijke, veroordelingen heeft de verdachte kennelijk niets geleerd, nu hij zich in de proeftijd van deze veroordelingen opnieuw schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft de rapporten gelezen van Reclassering Nederland.
Aangegeven is dat er op basis van het onderzoek verschillende risicofactoren naar voren komen. De verdachte heeft geen dagbesteding, geen inkomen en er is sprake van schuldenproblematiek. Bovendien lijkt er sprake van een negatief sociaal netwerk.
De reclassering adviseert blijkens het rapport van 24 juli 2019 het volwassenenstrafrecht toe te passen. Een inschatting van het recidiverisico kan, gelet op de proces-houding van de verdachte, niet worden gegeven. Echter op basis van het gegeven dat de verdachte geen dagbesteding en geen inkomen heeft en vermoedelijk sprake is van een negatief sociaal netwerk, kan gesteld worden dat de kans op delict gedrag in algemene zin aanwezig is.
De verdachte lijkt gebaat te zijn bij intensieve begeleiding en behandeling om de kans op eventueel delictgedrag en problemen die daaruit voortkomen in de toekomst te verminderen en te voorkomen. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog, daar de verdachte drie keer eerder de voorwaarden binnen een verplicht reclasseringscontact heeft overtreden.
Geadviseerd wordt aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden verplicht reclasseringscontact (meldplicht), het volgen van een
ambulante behandeling bij de Forensische Polikliniek van de Waag (Topzorg) of een soortgelijke instelling, een contactverbod met de medeverdachten, meewerken aan schuldhulpverlening en het hebben van een verplichte dagbesteding.
De rechtbank kan zich vinden in het door de reclassering gegeven strafadvies.
Toepasselijk recht
Nu de verdachte tijdens het plegen van de feiten 19 jaar oud was en in de zaak van de verdachte toepassing van het jeugdstrafrecht niet is geïndiceerd, wordt de verdachte volgens het gewone strafrecht berecht.
De rechtbank weegt hierbij ook mee dat de reeds via het jeugdstrafrecht ingezette hulpverlening niet tot het gewenste resultaat heeft geleid en dit de verdachte er ook niet van heeft weerhouden om nieuwe strafbare feiten te plegen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
De rechtbank is met de reclassering en de officier van justitie van mening dat een deels voorwaardelijke straf een passende sanctie is. Het voorwaardelijke strafdeel wordt opgelegd om er voor te zorgen dat de verdachte geen nieuwe strafbare feiten meer zal plegen, om het verplichte reclasseringstoezicht in te zetten en de behandeling van de verdachte te waarborgen. Het voorwaardelijke deel van de straf zal de verdachte alleen hoeven uit te zitten als hij zich gedurende de proeftijd van twee jaar niet aan de gestelde voorwaarden houdt.
De rechtbank sluit wat betreft de bijzondere voorwaarden aan bij het advies van de reclassering, met uitzondering van het contactverbod met [medeverdachte] . Daar ziet de rechtbank in navolging van de officier van justitie geen reden toe.
Wat betreft het onvoorwaardelijke deel van de straf weegt de rechtbank de brutaliteit en de schaamteloosheid waarmee de feiten zijn begaan zwaar in het nadeel van de verdachte mee, naast de omstandigheid dat de verdachte geen openheid van zaken heeft willen geven en evenmin verantwoordelijkheid voor de feiten neemt. De tijd die de verdacht in voorarrest heeft doorgebracht acht de rechtbank nog niet voldoende en de rechtbank zal dan ook de voorlopige hechtenis van de verdachte op dit moment nog niet opheffen.

6.De vordering tenuitvoerlegging

6.1
Inleiding
Bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 2 augustus 2018, onherroepelijk geworden op 17 augustus 2018, is de verdachte ter zake van een gekwalificeerd vermogensdelict veroordeeld tot jeugddetentie van 140 dagen, waarvan 39 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
6.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging te gelasten van het voorwaardelijk opgelegde deel van de jeugddetentie, te weten: 39 dagen.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair, indien de rechtbank tot vrijspraak zou komen, afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging bepleit en subsidiair verzocht de proeftijd met één jaar te verlengen.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom schuldig heeft gemaakt aan de op dit moment bewezenverklaarde strafbare feiten.
Gelet hierop zal de rechtbank de vordering van de officier van justitie van 31 juli 2019 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde jeugddetentie toewijzen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De straf is gebaseerd op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden op het moment van het plegen van de strafbare feiten.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten 1, 2 en 3 heeft gepleegd. Dat is volgens de wet:
feit 1
poging tot diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 2
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
feit 3
diefstal;
verklaart deze feiten en de verdachte strafbaar;
verklaart niet bewezen wat meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
gevangenisstraf voor de duur van 9 MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht hier vanaf getrokken moet worden, tenzij dat al bij een andere straf is gedaan;
bepaalt dat
3 MAANDENvan deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zullen worden gelegd als de veroordeelde zich tot het einde van de proeftijd, die
2 jaaris, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar
feit;
2. dat hij zich zal melden bij de reclassering op het [adres 10]
op momenten waarop zij dat willen en zolang zij dat willen, en in ieder geval
binnen drie dagen na zijn vrijlating (tussen 9.00 en 12.00 uur en 13.00-16.00 uur);
3. dat hij zal meewerken aan ambulante behandeling door de Forensische Polikliniek van
de Waag (Topzorg), of een soortgelijke instelling, zolang de reclassering dit nodig acht,
waarbij de verdachte zich dient te houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de
zorgverlener voor deze behandeling geeft;
4. dat hij zolang als nodig zal meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet
Schuldsanering Natuurlijke Personen;
5. dat hij zich zal inzetten om een zinvolle dagbesteding in de vorm van scholing of werk te
hebben;
geeft de reclasseringsinstelling Reclassering Nederland opdracht om erop toe te zien dat de veroordeelde zich zal houden aan de voorwaarden en om hem daarbij te begeleiden;
wijst de veroordeelde op de overigens geldende voorwaarden dat hij gedurende de proeftijd:
6. voor het vaststellen van zijn identiteit zal meewerken aan het nemen van
vingerafdrukken of een identiteitsbewijs (artikel 1 Wet op de identificatieplicht) zal laten
inzien;
7. zal meewerken aan het reclasseringstoezicht en aan huisbezoeken
(artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
de rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van politierechter in deze rechtbank van 2 augustus 2018, gewezen onder parketnummer 09/819353-17, te weten:
jeugddetentie voor de duur van 39 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.M.E. Bernini, voorzitter,
mr. E.C.M. Bouman, rechter,
mr. R.J. Wortelboer, rechter-plv.,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. de Witte, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 augustus 2019.
Mr. Wortelboer is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlagen:
I) de tenlastelegging
II) de bewezenverklaring
Bijlage I. De tenlastelegging
Aan bovenbedoeld gedagvaarde persoon is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 april 2019 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen
misdrijf om uit een woning gelegen aan de [adres 3] , geld en/of goederen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam 2] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik te brengen doordat verdachte en/of zijn mededader(s) een raam en/of een deurkozijn heeft/hebben verbroken/gebroken/beschadigd en/of op een kliko is/zijn geklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 14 maart 2019 te Leiden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit/bij een woning gelegen aan de [adres 4] , heeft weggenomen een auto (merk: Citroën, [kenteken]
) en/of een of meer siera(a)d(en) en/of een of meer computer(s) (merk: Apple), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de
toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak of verbreking, te weten het forceren van een of meerdere ra(a)m(en) door het gooien van een of meerdere ste(e)n(en);
3.
hij op of omstreeks 25 oktober 2018 te Leiden (uit een pand aan de [adres 5] ) een portemonnee met inhoud (te weten: een rijbewijs en/of een Ov-chipkaart en/of een pinpas), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [aangever] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Bijlage II. De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 25 april 2019 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om uit een woning gelegen aan de [adres 3] geld en/of goederen
van[naam 2] weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder zijn bereik te brengen doordat verdachte een raam en een deurkozijn heeft beschadigd en op een kliko is geklommen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op omstreeks 14 maart 2019 te Leiden tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit/bij een woning gelegen aan de [adres 4] , heeft weggenomen een auto (merk: Citroën, [kenteken] ) en sieraden en computers (merk: Apple),
van[naam 3] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak, te weten het forceren van een raam door het gooien van een steen;
3.
hij op 25 oktober 2018 te Leiden (uit een pand aan de [adres 5] ) een portemonnee met inhoud (te weten: een rijbewijs en een Ov-chipkaart en een pinpas)
van[aangever] , heeft weggenomen
met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Eventuele taal- en/of schrijffouten zijn in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is hierdoor niet benadeeld.

Voetnoten

1.De hierna genoemde pagina’s zijn terug te vinden in het dossier van politie Eenheid Den Haag met het nummer
2.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] , p. 50-53
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 60
4.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, p. 47-49
5.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlage, p. 61
6.Los rapport uitslag sporenonderzoek d.d. 9 juli 2019, nummer PL 1500-2019111770-32
7.Een geschrift, rapport van het NFI d.d. 5 juli 2019
8.Proces-verbaal van aangifte van [naam 2] , met bijlagen, p. 37-56
9.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, p. 69-77
10.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 1 augustus 2019
11.De hierna genoemde pagina’s zijn terug te vinden in het dossier van politie Eenheid Den Haag met het
12.Proces-verbaal van aangifte van [naam 3] , met bijlage, p. 1-4
13.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, p. 27-30
14.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. 5-6
15.Proces-verbaal resultaat onderzoek dactyloscopische sporen, p. 13-14
16.Rapport dactyloscopisch onderzoek, p. 23-26
17.Proces-verbaal resultaat onderzoek dactyloscopische sporen, p. 13-14
18.Rapport dactyloscopisch onderzoek, p. 15-22
19.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 1 augustus 2019
20.De hierna genoemde pagina’s zijn terug te vinden in het dossier van politie Eenheid Den Haag met het
21.Proces-verbaal van aangifte van [aangever] , met bijlagen, p. 1-5
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 9-14, 16-20, 22-25, 29-31, 33-36
23.Proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar, p. 37-39, 40-43, 44-47
24.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 1 augustus 2019