5.3Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf en/of maatregel passend is, kijkt de rechtbank naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder ze zijn begaan en ook naar de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een straatroof, waarbij hij het slachtoffer eerst in het donker een tijd heeft achtervolgd en vervolgens haar handtas heeft beetgepakt en uit haar handen heeft gerukt. Verder heeft hij twee keer een diefstal gepleegd. Hij heeft een kluis van zijn eigen school gestolen en ook 500 euro en een bankpas van iemand die werkte in een restaurant waar hij ging solliciteren.
De verdachte heeft geen respect getoond voor de eigendommen van anderen en zich kennelijk laten leiden door financieel gewin. Hij had geld nodig en heeft er niet bij stil gestaan dat de slachtoffers schade hebben geleden en dat een slachtoffer van een straatroof bovendien nog lange tijd last kan hebben van zo’n ingrijpende gebeurtenis. Ook andere mensen kunnen zich angstig en onveilig gaan voelen door zo’n straatroof. De verdachte heeft daarnaast het vertrouwen beschaamd van mensen die het beste met hem voor hadden, zoals de docent op het [school] en de medewerkers van het restaurant waar hij kwam solliciteren.
De persoon van de verdachte
Bij de bepaling van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat de verdachte volgens zijn strafblad van 11 april 2019 al eerder is veroordeeld.
Van deze eerdere, voorwaardelijke, veroordeling heeft de verdachte kennelijk niets geleerd, nu hij zich in de proeftijd van deze veroordeling opnieuw schuldig heeft gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank heeft de rapporten gelezen van de psycholoog en de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad).
In het rapport van de psycholoog van 7 februari 2019 leest de rechtbank dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de zin van een posttraumatische stress- en depressieve stoornis en dat rustgevende middelen (tabak en cannabis) voor hem belangrijk zijn om met deze stress om te kunnen gaan.
De psycholoog acht de verdachte daarom in verminderde mate toerekeningsvatbaar.
De kans op herhaling wordt matig ingeschat, maar professionele behandeling wordt noodzakelijk geacht. De psycholoog heeft geen argumenten in zijn onderzoek aangetroffen die aanleiding geven om het strafrecht voor volwassenen toe te passen. Het wordt op basis van de sociaal-emotionele ontwikkeling van de verdachte juist van belang geacht dat er van de opgelegde straf of maatregel een pedagogisch effect uitgaat. Het strafrecht voor jeugdigen biedt daartoe voldoende mogelijkheden.
De psycholoog adviseert de rechtbank om de verdachte een voorwaardelijke detentie op te leggen met als bijzondere voorwaarden begeleiding door de jeugdreclassering, behandeling bij Brijder verslavingszorg en (trauma)behandeling bij de SGGz.
De rechtbank onderschrijft het advies van de psycholoog betreffende de mate van toerekeningsvatbaarheid.
Uit het rapport van 18 maart 2019 blijkt dat bij de Raad zorgen bestaan over de verdachte. Bij zijn vlucht uit [geboorteplaats] naar Nederland heeft hij een trauma opgelopen. Vanwege herbelevingen slaapt hij slecht en daarom blowt hij voor hij naar bed gaat. En daardoor kan hij weer slecht uit bed komen. Door zijn psychologische gesteldheid lijkt hij op dit moment ook niet in staat om zich te houden aan afspraken, zoals naar school gaan. Het is van groot belang dat per direct behandeling wordt opgestart, zodat hij zich uiteindelijk weer kan richten op school, werk en een positieve vrijetijdsbesteding.
De Raad adviseert een deels voorwaardelijke jeugddetentiestraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest, met als bijzondere voorwaarden het zich houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering (meldplicht), ook als deze aanwijzingen inhouden dat de verdachte zich onder behandeling van een bepaalde deskundige of bepaalde instantie zal stellen. Ook moet hij zich houden zich aan de afspraken die gelden op de woongroep waar hij verblijft.
Tijdens de behandeling ter zitting is van de zijde van de Raad en de jeugdreclassering een toelichting gegeven op de (on)mogelijkheden van de in te zetten behandelingen. Zo is door PsyQ is aangegeven dat de verslavingsproblematiek als eerste moet worden aangepakt en dat vervolgens het trauma kan worden behandeld. De verdachte is aangemeld voor ambulante behandeling bij Brijder verslavingszorg, maar er is sprake van een wachtlijst. Ook is de verdachte opnieuw aangemeld voor een behandeling bij PsyQ. Een verplichte opname van de verdachte in een Detoxkliniek zoals Mistral zou momenteel het beste zijn. Door problemen met de zorgverzekering van de verdachte is hij hiervoor echter nog niet aangemeld en staat hij dus nog niet op de wachtlijst.
Verder hebben Raad en Jeugdreclassering aangegeven dat de verdachte niet meer bij Jeugdformaat verblijft, maar bij een vriend in [woonplaats] . Het adres is bekend bij de jongerencoach die de verdachte begeleidt. Welke invloed deze vriend op de verdachte zou hebben en wat voor opleiding en inkomen deze vriend zou hebben, is bij de Raad en de jeugdreclassering niet bekend. Het zou voor de verdachte het beste zijn als hij bij zijn ouders zou wonen. Zijn vader is bereid hem te helpen en met hem mee te gaan naar alle afspraken. Helaas verblijven de vader en de moeder met hun andere kinderen niet samen in één en hetzelfde AZC en mag de verdachte niet voor een langere tijd in een AZC verblijven. Er zijn plannen voor gezinshereniging en op 17 september a.s. kan de vader een woning in [plaats] , de woonplaats van de verdachte, komen bekijken. Men hoopt dat het gezin hier gehuisvest kan worden. De verdachte moet in de tussenliggende tijd echter geen strafbare feiten meer plegen, omdat dan zijn verblijfsvergunning en de gezinshereniging in gevaar kunnen komen.
Van zijde van de Raad is het advies ter zitting aangepast. Als bijzondere voorwaarden wordt, naast de begeleiding door de jeugdreclassering in het kader van de meldplicht,
nu opname in een detoxkliniek zoals Mistral of een soortgelijke instelling, het volgen van een ambulante behandeling bij Brijder verslavingszorg en/of PsyQ, en begeleiding door een jongerencoach geadviseerd.
Toepasselijk recht
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het jeugdstrafrecht of het gewone strafrecht van toepassing is. Op 7 november 2018, toen de verdachte het eerste feit pleegde, was hij 17 jaar oud. Op 9 april 2019 en 19 juli 2019 was de verdachte inmiddels 18.
Het uitgangspunt ten aanzien van deze feiten is dan dat het gewone strafrecht aan de orde is. De rechtbank heeft bij jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar echter de mogelijkheid om het jeugdstrafrecht toe te passen. Dat kan de rechtbank doen wanneer de persoon van de verdachte zelf of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, daar aanleiding voor geven. In dit geval ziet de rechtbank in de persoon van de verdachte reden om ten aanzien van alle feiten het jeugdstrafrecht toe te passen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, zoals neergelegd in de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) vastgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
De rechtbank is met de deskundige en de Raad van mening dat een deels voorwaardelijke straf een passende sanctie is. Het voorwaardelijke strafdeel wordt opgelegd om recidive te voorkomen en om ervoor te zorgen dat de begeleiding van de jeugdreclassering kan worden voortgezet en de behandeling van de verdachte kan worden gewaarborgd en begeleid.
De rechtbank sluit wat betreft de bijzondere voorwaarden aan bij het ter zitting gewijzigde advies van de Raad.
Over het onvoorwaardelijke deel van de straf overweegt de rechtbank het volgende.
Het betreft ernstige feiten, die de verdachte - zoals hij zelf heeft verklaard - zonder nadenken heeft gepleegd omdat hij geld nodig had. De rechtbank heeft geconstateerd dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte in deze zaak drie keer is opgeheven omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden, terwijl hij ook nog in de proeftijd van een andere veroordeling liep.Vast staat dat het plegen van deze feiten samenhangt met de problematiek van de verdachte. Omdat de ambulante of klinische behandeling van de verdachte nog niet van de grond is gekomen, acht de rechtbank de kans op herhaling heel groot.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat - mede gelet op de oriëntatiepunten voor de straftoemeting (LOVS) - de onvoorwaardelijke jeugddetentie van de verdachte thans lang genoeg heeft geduurd, is nog steeds sprake van een zorgelijke situatie.
De rechtbank acht het daarom van groot belang dat de detoxbehandeling en ambulante behandelingen zo spoedig mogelijk na de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk strafdeel kunnen starten. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de jeugdreclassering al het nodige zal doen om de verdachte onmiddellijk na de uitspraak voor de detoxbehandeling en de overige behandelingen aan te melden, zeker nu de verdachte verder geen vast woonadres heeft en bij de jeugdreclassering en de Raad niet bekend is wie de vriend is waar de verdachte verblijft en wat voor invloed deze persoon op de verdachte heeft, terwijl de verdachte ook nog geen dagbesteding heeft.
Alles afwegende ziet de rechtbank geen aanleiding de verdachte een langere onvoorwaardelijke jeugddetentiestraf op te leggen dan de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten.