ECLI:NL:RBDHA:2019:8293
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake toevoeging en vergoeding voor extra uren rechtsbijstand
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand. De eiser verzet zich tegen de verlening van een toevoeging aan zijn gemachtigde, mr. C.W. Wijnstra, en de beslissing om geen vergoeding voor extra gewerkte uren toe te kennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in 2015 en 2016 bijgestaan is door mr. [A] in een strafzaak, waarvoor eerder een toevoeging was verleend. Echter, de rechtbank concludeert dat de rechtsbijstand waarvoor de extra vergoeding was aangevraagd, al is verleend en dat de zaak inmiddels is afgerond. Hierdoor heeft de eiser geen procesbelang meer bij de beoordeling van zijn beroep, aangezien het wel of niet toekennen van de vergoeding voor extra gewerkte uren geen financiële gevolgen meer heeft voor hem. De rechtbank heeft daarom het beroep van de eiser niet-ontvankelijk verklaard, zonder inhoudelijke beoordeling van de zaak. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.