ECLI:NL:RBDHA:2019:8286
Rechtbank Den Haag
- Mondelinge uitspraak
- M.J.S. Kempers
- A.K. Mireku
- Rechtspraak.nl
Toekenning verblijfsvergunning als familie- of gezinslid met geschil over ingangsdatum
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van een Ghanese eiseres die een verblijfsvergunning had aangevraagd onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid'. De aanvraag was eerder afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de eiseres niet tijdig de gevraagde documenten had overgelegd. Na bezwaar heeft de staatssecretaris de aanvraag alsnog ingewilligd, maar de eiseres was het niet eens met de ingangsdatum van de vergunning. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de juiste ingangsdatum had gehanteerd, omdat de eiseres niet kon aantonen dat zij al eerder aan de voorwaarden voldeed. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat partijen binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep konden instellen.
De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 26 van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat een verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van de dag dat de vreemdeling aantoont aan alle voorwaarden te voldoen. De eiseres had in de procedure betoogd dat zij al op 21 augustus 2018 aan de voorwaarden voldeed, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris pas op 5 maart 2019 de vergunning kon verlenen, omdat de eiseres op dat moment de benodigde documenten had overgelegd en aan de voorwaarden voldeed.
De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig overleggen van documenten en de verantwoordelijkheden van de aanvrager in het proces van het aanvragen van een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.