ECLI:NL:RBDHA:2019:8286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
12 augustus 2019
Zaaknummer
AWB 19-2563
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning verblijfsvergunning als familie- of gezinslid met geschil over ingangsdatum

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van een Ghanese eiseres die een verblijfsvergunning had aangevraagd onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid'. De aanvraag was eerder afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de eiseres niet tijdig de gevraagde documenten had overgelegd. Na bezwaar heeft de staatssecretaris de aanvraag alsnog ingewilligd, maar de eiseres was het niet eens met de ingangsdatum van de vergunning. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de juiste ingangsdatum had gehanteerd, omdat de eiseres niet kon aantonen dat zij al eerder aan de voorwaarden voldeed. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat partijen binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep konden instellen.

De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 26 van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat een verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van de dag dat de vreemdeling aantoont aan alle voorwaarden te voldoen. De eiseres had in de procedure betoogd dat zij al op 21 augustus 2018 aan de voorwaarden voldeed, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet het geval was. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris pas op 5 maart 2019 de vergunning kon verlenen, omdat de eiseres op dat moment de benodigde documenten had overgelegd en aan de voorwaarden voldeed.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig overleggen van documenten en de verantwoordelijkheden van de aanvrager in het proces van het aanvragen van een verblijfsvergunning. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/2563
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 11 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum 1] , van Ghanese nationaliteit, eiseres
mede namens haar minderjarige kind,
[naam]
geboren op [geboortedatum 2] , van Ghanese nationaliteit,
(gemachtigde [naam] ),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 26 juli 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 25 april 2018 verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’ afgewezen. Hiertegen heeft eiseres op 21 augustus 2018 bezwaar ingediend.
Bij besluit van 7 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres ingewilligd en eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met ingang van 5 maart 2019.
Op 4 april 2019 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen het bestreden besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de voorzieningenrechter/rechtbank (hierna te noemen: rechtbank) onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat partijen binnen vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.

Beslissing

Het beroep is ongegrond.

Motivering

1. Op grond van artikel 26, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 wordt een verblijfsvergunning verleend met ingang van de dag dat de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet. Het is dus aan eiseres om aan te tonen dat zij aan de voorwaarden voldoet. Op het moment dat zij daaraan voldoet, wordt de verblijfsvergunning verleend.
2. Volgens eiseres voldeed zij al op 21 augustus 2018 aan de voorwaarden van de aangevraagde vergunning. Zij heeft toen namelijk alle benodigde stukken overgelegd. De rechtbank oordeelt anders en zal dat hierna uitleggen.
3. Verweerder heeft eiseres om een tweetal documenten gevraagd. Deze documenten heeft eiseres niet overgelegd binnen de daarvoor gestelde termijn. Verweerder heeft vervolgens bij het primaire besluit van 26 juli 2018 de aanvraag afgewezen. Eiseres is daarna in bezwaar gegaan en heeft toen bij faxbericht van 21 augustus 2018 één document overgelegd, namelijk de ongehuwdverklaring. De eveneens gevraagde toestemmingsverklaring kon zij niet overleggen, aldus eiseres. Verweerder heeft vervolgens in de bezwaarfase, namelijk op 18 december 2018, nadere informatie van eiseres gevraagd. Zo heeft verweerder ook gevraagd om stukken ten aanzien van de relatie tussen eiseres en referent. Daarvoor waren er op dat punt namelijk geen stukken overgelegd.
4. Op 5 maart 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden en zijn eiseres en referent bevraagd over hun relatie. Verweerder heeft vervolgens aanleiding gezien om de gevraagde vergunning te verlenen met ingang van 5 maart 2019. Met verweerder oordeelt de rechtbank dat eiseres op dat moment aangetoond heeft dat zij aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning voldeed. Op grond van artikel 26 van de Vw 2000 hoefde verweerder dus pas op dat moment het verblijfsrecht in te laten gaan.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. M.J.S. Kempers
mr. A.K. Mireku
griffier
rechter
afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.