ECLI:NL:RBDHA:2019:8273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2019
Publicatiedatum
12 augustus 2019
Zaaknummer
09/842034-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van explosieven en het voorhanden hebben van wapens

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 augustus 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het voorbereiden van een ontploffing en het voorhanden hebben van wapens. De verdachte had in de periode van 17 november 2018 tot en met 5 februari 2019 verschillende chemische stoffen en een zelfgemaakte pijpbom in zijn bezit, met de intentie om deze tot ontploffing te brengen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorbereiden van een ontploffing, maar dat de voorbereidingshandelingen voor het vervaardigen van professioneel vuurwerk niet strafbaar waren, omdat de wet geen bevoegdheid biedt om deze handelingen te bestraffen. De verdachte werd vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, maar hield rekening met zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder een psychologische aandoening. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 180 dagen geëist, maar de rechtbank legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op van 150 dagen, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een behandelverplichting. De in beslag genomen goederen werden onttrokken aan het verkeer, omdat deze in strijd waren met de wet.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842034-19
Datum uitspraak: 16 augustus 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 2 augustus 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. W.S. Korteling en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks, althans in de periode van 17 november 2018 tot en met 5 februari 2019, te Den Haag en/of elders in Nederland ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten het opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, opzettelijk voorwerpen en/of stoffen te weten (100 gram) Aluminium poeder en/of (50 gram) Zink poeder en/of (800 gram) Magnalium poeder en/of een hoeveelheid red gum en/of een hoeveelheid Anrtimony Trisulfide en/of een hoeveelheid natriumchloraat en/of een pijpbom bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
2. hij op of omstreeks 05 februari 2019 te ’s-Gravenhage een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een taser, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht voorhanden heeft gehad;
3. hij op of omstreeks 05 februari 2019 te 's-Gravenhage (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool (model Colt 1911A1) en/of een veerdrukpistool (model M368) en/of een veerdrukpistool (model Sig Sauer P226) en/of een veerdrukpistool (model Walther P22) en/of een veerdrukpistool (model MP511), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
4. hij in de periode van 17 november 2018 tot en met 5 februari 2019, te Den Haag, opzettelijk, teneinde handelingen als bedoeld in het eerste en/of vierde lid van artikel 1.2.2. Vuurwerkbesluit, te weten het vervaardigen en/of opslaan en/of voorhanden hebben van professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik en het vervaardigen en/of toepassen en/of voorhanden hebben en/of tot ontbranding brengen van vuurwerk indien dit niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens het Vuurwerkbesluit, voor te bereiden, stoffen waaronder - onder meer - aluminiumpoeder en/of zinkpoeder en/of magnalium en/of red gum en/of antimoontrisulfide en/of natriumchloraat en/of zwart buskruit en/of flitspoeder en/of kaliumnitraat, voorhanden heeft gehad terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat die stoffen bestemd waren tot het verrichten van die handelingen.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Aan de verdachte is onder feit 1 ten laste gelegd dat hij in de periode van 17 november 2018 tot en met 5 februari 2019 verschillende chemische stoffen voorhanden heeft gehad en een zogeheten pijpbom heeft vervaardigd en voorhanden heeft gehad, in beide gevallen ter voorbereiding van een misdrijf, te weten het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing, waarbij gevaar voor goederen dan wel levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was. Onder feit 2 is aan hem ten laste gelegd dat hij op 5 februari 2019 in zijn woning een taser voorhanden heeft gehad. Voorts is onder feit 3 aan de verdachte ten laste gelegd dat hij op diezelfde datum meerdere veerdrukpistolen voorhanden heeft gehad, zijnde wapens van categorie I onder 7, omdat zij naar uiterlijk sterk lijken op vuurwapens. Tot slot is onder feit 4 aan de verdachte ten laste gelegd dat hij voorbereidingshandelingen heeft getroffen voor het vervaardigen of voorhanden hebben van professioneel vuurwerk en het tot ontbranding brengen hiervan, wat is verboden op grond van het Vuurwerkbesluit.
De verdachte heeft bekend dat hij de taser, veerdrukpistolen en pijpbom voorhanden heeft gehad. Ook heeft de verdachte bekend dat hij de chemische stoffen, zoals genoemd in de tenlastelegging, heeft besteld en voorhanden heeft gehad met het doel om hier zowel knal- als siervuurwerk van te maken.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig zijn schriftelijk requisitoir, ten aanzien van feit 1 gerekwireerd tot vrijspraak van het vervaardingen en voorhanden hebben van de chemische stoffen, aangezien niet is vast komen te staan dat deze stoffen naar de algemene ervaringsregels voldoende gevaar opleveren voor de door artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) beschermde rechtsgoederen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 1 wel wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard ten aanzien van de pijpbom, omdat de verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij wist dat ontploffing van deze pijpbom schade aan personen of goederen kan toebrengen.
De officier van justitie heeft eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 2, 3 en 4.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig zijn schriftelijke pleitnota, vrijspraak bepleit van het onder feit 1 tenlastegelegde, omdat niet duidelijk is wat het gevaarzettende karakter is van de chemische stoffen en de pijpbom. Daarnaast was het opzet van de verdachte niet op gevaarzetting gericht.
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt ten aanzien van de bewezenverklaring.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
Partiële vrijspraak
De rechtbank is ten aanzien van feit 1 van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de bij de verdachte aangetroffen chemische stoffen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar gevaar opleveren voor de in artikel 157 Sr beschermde rechtsgoederen.
Weliswaar worden een aantal van de aangetroffen stoffen getypeerd als pyrotechnisch mengsel of grondstoffen voor een pyrotechnisch mengsel, onvoldoende duidelijk is echter of van de stoffen in de aangetroffen hoeveelheden, alleen of in combinatie met elkaar, gemeen gevaar voor goederen, of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is. Verdachte zal daarom van feit 1 partieel worden vrijgesproken.
3.4.2
Bewezen verklaarde feiten
Feit 1
Op 5 februari 2019 ontving de politie informatie vanuit Engeland dat [verdachte], naar later bleek de verdachte, via het internet chemische stoffen heeft gekocht die onder andere kunnen worden gebruikt bij het maken van explosieven. Zo heeft de verdachte in de periode van 17 november 2018 tot 14 januari 2019 magnaliumpoeder en zinkpoeder gekocht. [2] Vervolgens werden er door de politie meerdere doorzoekingen verricht op het adres van de verdachte. Tijdens één van deze doorzoekingen werd een voorwerp in beslag genomen wat mogelijk een zelf gefabriceerd explosief betrof. [3] De verdachte heeft hierover verklaard dat de pijpbom bestaat uit twee pijpjes met een bepaalde hoeveelheid kruit dat bij aansteking hiervan een luide knal geeft. [4] Het was de bedoeling van de verdachte om deze pijpbom tot ontploffing te brengen. [5]
Dubbel opzet
Gelet op de verklaring van de verdachte dat het zijn bedoeling was om de zogeheten pijpbom tot ontploffing te brengen, stelt de rechtbank vast dat de verdachte het opzet had op het teweeg brengen van een ontploffing. Om tot een bewezenverklaring van feit 1 te kunnen komen, moet echter ook het opzet op het gevaar worden vastgesteld. Hiervan is sprake als dit gevaar naar de algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest. De rechtbank is van oordeel dat vast staat dat het afsteken van een pijpbom gevaar veroorzaakt voor de mensen in de omgeving. De verdachte was met de pijpbom bezig in het schuurtje bij zijn woning, midden in een woonwijk. Door de verdachte is ook verklaard dat het afsteken van de pijpbom behoorlijke schade kan toebrengen en dat hij, wanneer hij een fout maakt, ook zichzelf of anderen in de omgeving kan verwonden. [6] De rechtbank stelt dan ook vast dat naar de algemene ervaringsregels voorzienbaar was dat er gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wat betreft de pijpbom feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Feiten 2, 3 en 4
De rechtbank is van oordeel dat voor de feiten 2, 3 en 4 met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, kan worden volstaan, omdat de verdachte deze ten laste gelegde feiten heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank bezigt de volgende bewijsmiddelen:
ten aanzien van feit 2:
  • het proces-verbaal van doorzoeking van 7 februari 2019, blz. 39-40;
  • het proces-verbaal Wet Wapens en Munitie van 13 februari 2019, blz. 140-141;
  • de verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
ten aanzien van feit 3:
  • het proces-verbaal van doorzoeking van 7 februari 2019, blz. 39-40;
  • het proces-verbaal Wet Wapens en Munitie van 6 februari 2019, blz. 72-74;
  • het proces-verbaal Wet Wapens en Munitie van 6 februari 2019, blz. 75-76;
  • het proces-verbaal Wet Wapens en Munitie van 6 februari 2019, blz. 78-80;
  • het proces-verbaal Wet Wapens en Munitie van 6 februari 2019, blz. 82-83;
  • het proces-verbaal Wet Wapens en Munitie van 6 februari 2019, blz. 84-86;
  • de verklaring van de verdachte ter terechtzitting;
ten aanzien van feit 4:
  • het proces-verbaal van doorzoeking van 7 februari 2019, blz. 39-40;
  • het proces-verbaal van de politie Den Haag, team Forensische Opsporing; Wapens, munitie en explosieven, van 7 februari 2019;
  • het proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 februari 2019, blz 121-122
  • de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut van 29 april 2019, blz. 153-168;
  • de verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1. hij in de periode van 17 november 2018 tot en met 5 februari 2019, te Den Haag ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten het opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, opzettelijk een pijpbom bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft vervaardigd en voorhanden heeft gehad;
2. hij op 05 februari 2019 te ’s-Gravenhage een wapen van categorie II, onder 5 van de Wet wapens en munitie, te weten een taser, zijnde een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos konden worden gemaakt of pijn kon worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
3. hij op 05 februari 2019 te 's-Gravenhage wapens van categorie I onder 7°, te weten een veerdrukpistool (model Colt 1911A1) en een veerdrukpistool (model M368) en een veerdrukpistool (model Sig Sauer P226) en een veerdrukpistool (model Walther P22) en een veerdrukpistool (model MP511), zijnde voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens, voorhanden heeft gehad;
4. hij in de periode van 17 november 2018 tot en met 5 februari 2019, te Den Haag, opzettelijk, teneinde handelingen als bedoeld in het eerste en vierde lid van artikel 1.2.2. Vuurwerkbesluit, te weten het vervaardigen en voorhanden hebben van professioneel vuurwerk bestemd voor particulier gebruik en het vervaardigen en voorhanden hebben en tot ontbranding brengen van vuurwerk indien dit niet voldoet aan het bepaalde bij of krachtens het Vuurwerkbesluit, voor te bereiden, stoffen waaronder zinkpoeder en magnalium en red gum en antimoontrisulfide en natriumchloraat en zwart buskruit en flitspoeder en kaliumnitraat, voorhanden heeft gehad terwijl hij wist dat die stoffen bestemd waren tot het verrichten van die handelingen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de bewezen verklaarde feiten strafbaar zijn.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, overeenkomstig zijn schriftelijke pleitnota, betoogd dat feit 4 niet strafbaar is en de verdachte met betrekking tot dit feit dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat er geen wettelijke basis is voor de strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen uit artikel 1.2.2 vijfde lid van het Vuurwerkbesluit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Strafminimum van acht jaren voor strafbare voorbereidingshandelingen
Voorbereidingshandelingen zijn op grond van artikel 46 Sr strafbaar gesteld, indien het gaat om misdrijven waar naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld. Dit is artikel is volgens artikel 91 Sr ook van toepassing op feiten waarop bij andere wetten dan het Wetboek van Strafrecht straf is gesteld.
Voor overtreding van de leden 1 tot en met 4 van artikel 2.1.1. van het Vuurwerkbesluit kan, gelet op de bepalingen uit de Wet op de economische delicten, maximaal een gevangenisstraf van zes jaren worden opgelegd. Daarmee is in het kader van voorbereidingshandelingen uit artikel 46 Sr dus niet voldaan aan het vereiste strafminimum van acht jaren .
Strafbaarstelling op grond van artikel 1.2.2 lid 5 van het Vuurwerkbesluit
De rechtbank overweegt dat op grond van het legaliteitsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 1 Sr, de strafbaarstelling van artikel 1.2.2 lid 5 van het Vuurwerkbesluit dient te berusten op een wettelijke basis, te weten een wet in formele zin. Het Vuurwerkbesluit zelf is geen wet in formele zin, maar een Algemene maatregel van bestuur. De leden 1 tot en met 4 van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit zijn strafbaar gesteld bij artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, een wet in formele zin, maar dat geldt niet voor lid 5 van artikel 1.2.2 van het Vuurwerkbesluit.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of artikel 1.2.2 lid 5 van het Vuurwerkbesluit kan dienen als strafbaarstelling voor de voorbereidingshandelingen, zoals bedoeld in artikel 91 Sr.
Daarbij stelt de rechtbank voorop dat bij de invoering van artikel 46 Sr is overwogen dat het Wetboek van Strafrecht de grondprincipes van de strafrechtelijke aansprakelijkheidsleer bevat en dat hier alleen in uiterste noodzaak van mag worden afgeweken, zodat terughoudendheid geboden is bij de beantwoording van de vraag of andere wetten voorbereidingshandelingen strafbaar kunnen stellen (Memorie van Toelichting, TK 1990-1991, 22 268 nr. 3, blz. 20).
Artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer geeft de bevoegdheid om bij een Algemene maatregel van bestuur, zoals het Vuurwerkbesluit, regels vast te stellen over de onderwerpen die in dit artikel worden genoemd. Geen van deze onderwerpen bevat echter het strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen. Artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer biedt dan ook geen bevoegdheid tot het strafbaar stellen van voorbereidingshandelingen, zoals gedaan in artikel 1.2.2 lid 5 van het Vuurwerkbesluit.
Conclusie
Er is naar het oordeel van de rechtbank ook geen andere wettelijke bepaling die de bevoegdheid geeft om voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 1.2.2 lid 5 van het Vuurwerkbesluit strafbaar te stellen. Dat maakt dat de rechtbank het bewezenverklaarde onder feit 4 niet strafbaar acht en de verdachte daarvan zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid geheel uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 122 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en het verbod om stoffen in huis te hebben waarmee explosieven kunnen worden gemaakt.
Tevens heeft de officier van justitie een onvoorwaardelijke werkstraf gevorderd voor de duur van 100 uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten hiervan te vervangen door 50 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is verzocht om bij een strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het rapport van de psycholoog, waarin wordt geadviseerd om de feiten in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. De raadsman heeft verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering is geadviseerd. De raadsman heeft verder verzocht ten aanzien van het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf te volstaan met het aantal dagen dat de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Hij heeft verder verzocht de verdachte geen werkstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor het teweeg brengen van een ontploffing, waarbij gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen kan ontstaan door een pijpbom te vervaardigen en voorhanden te hebben in zijn schuur, midden in een woonwijk. Hiermee heeft de verdachte ernstig gevaar veroorzaakt voor niet alleen omwonenden, maar ook voor zichzelf en zijn eigen familieleden. Indien de pijpbom in de schuur was ontploft, had dit ernstige schade aan goederen of letsel bij personen kunnen veroorzaken. Voorts heeft de verdachte een taser en meerdere veerdrukpistolen voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van dergelijke voorwerpen is strafbaar en het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke spullen kunnen worden gebruikt bij het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad d.d. 3 juli 2019 betreffende de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte, hoewel langer geleden, eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia-rapport psychologisch onderzoek van 7 mei 2019, opgesteld door H.E.W. Koornstra. Hieruit komt onder andere naar voren dat er bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en van een ziekelijke stoornis in de zin van ADHD. De verdachte is zelf niet in staat om enige structuur in zijn leven aan te brengen; zijn handelen en denken zijn hierin sterk afhankelijk van zijn omgeving en medicatie. De psycholoog schat het recidiverisico matig tot hoog in wanneer de verdachte geen behandeling krijgt, omdat hij zonder behandeling naar verwachting weer zal aanlopen tegen zijn beperkte coping en onrust waardoor hij zaken slecht kan overzien en aankan. De psycholoog adviseert het tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen gelet op zijn zwakbegaafdheid en ADHD. De psycholoog adviseert verder om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde een behandeling in een forensische polikliniek voor een individueel therapeutisch traject, waarbij hij zicht krijgt op zijn coping en hiervoor alternatieven krijgt aangereikt.
De rechtbank acht de conclusie van voornoemde deskundige inzichtelijk en gedegen onderbouwd; zij volgt de deskundige in haar conclusie en legt die ten grondslag aan haar oordeel.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies omtrent de verdachte van 29 mei 2019 en de aanvulling hierop van 15 juli 2019. De reclassering acht het, net als de psycholoog, van belang dat de verdachte een behandeling zal ondergaan bij een forensische polikliniek. De reclassering adviseert om aan de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting en het verbod om stoffen in huis te hebben waarmee hij explosieven kan maken.
De rechtbank overweegt dat de verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven dat hij bereid is om mee te werken aan de voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering en dat hij het belang van een behandeling in ziet.
Alles overwegende zal de rechtbank, zoals geadviseerd door de psycholoog en de reclassering, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen onder voornoemde bijzondere voorwaarden.
Door de officier van justitie heeft naast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf ook een werkstraf gevorderd, maar de rechtbank acht dit niet passend, aangezien de verdachte de zorg over zijn gehandicapte dochter draagt en het van belang is dat hij zich op die zorg en zijn behandeling kan focussen.

7.De in beslag genomen goederen

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen genoemde voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de in beslag genomen voorwerpen kunnen worden onttrokken aan het verkeer.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst genoemde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met deze voorwerpen de bewezen verklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 36d, 46, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht;
- 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde onder 1, 2 en 3 uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
het voorbereiden van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
het voorbereiden van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart dat het onder 4 bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert en
ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging;
verklaart het bewezenverklaarde onder 1, 2 en 3 en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
150 (HONDERDVIJFTIG) dagen;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
91 (EENENNEGENTIG) dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt bij reclassering het Leger des Heils, Conradkade 53 te Den Haag en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Forensische Polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn problematiek;
- geen stoffen in huis zal hebben waarvan hij explosieven kan maken en de reclassering en de politie toegang tot zijn woning verschaft teneinde dit te controleren.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
verklaart onttrokken aan het verkeer de op de beslaglijst genoemde voorwerpen, te weten:
STK Vuurwapen, Umarex;
1 STK Vuurwapen, Sig Sauer P226;
1 STK Vuurwapen, Sig Pistol;
1 STK Vuurwapen, Sig pistol professi;
1 STK Vuurwapen, Colt;
1 STK Vuurwapen, Walther P22 imitatie;
1 STK Boek, schrijfboek met formules;
1 STK Stroomstootwapen, kl: zwart;
1 STK Weegschaal, keuken;
1 STK Laserpen, kl: zwart, 303 class 3;
1 STK Laserpen, kl: zwart, JD-850;
1 STK Laserpen, kl: zilver;
1 STK Laserpen, kl: zwart;
1 STK Laserpen, kl: zwart, HJ-881;
2 STK Laserpen, kl: zilver, class 3.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. M.T. Renckens, rechter,
mr. C.W. de Wit, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Westhoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 augustus 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2019033155, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag Zuid, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 225).
2.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 12-13
3.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 68-70
4.Verklaring van verdachte bij de inbewaringstelling op 11 februari 2019
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting op 2 augustus 2019
6.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 2 augustus 2019