ECLI:NL:RBDHA:2019:825

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2019
Publicatiedatum
31 januari 2019
Zaaknummer
18_24501
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en internationale bescherming in Griekenland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2019 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Soedanese nationaliteitdrager, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 18 december 2018 niet-ontvankelijk was verklaard. Dit besluit was gebaseerd op artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser in Griekenland internationale bescherming had gekregen op 24 januari 2018. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting op 17 januari 2019, terwijl de Staatssecretaris zich wel liet vertegenwoordigen.

De rechtbank overweegt dat, hoewel de situatie voor statushouders in Griekenland zorgwekkend is, dit niet voldoende is om te concluderen dat er sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigen dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij geen toegang had tot de Griekse autoriteiten om zijn klachten over discriminatie en andere problemen te uiten. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.24501

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.R.Vink).

Procesverloop

Bij besluit van 18 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.24502, plaatsgevonden op 17 januari 2019. Eiser noch zijn gemachtigde zijn – met voorafgaand bericht - verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij geboren is op [geboortedatum] 1993 en dat hij de Soedanese nationaliteit heeft. Eiser heeft in Griekenland een asielaanvraag ingediend en op 24 januari 2018 hebben de Griekse autoriteiten aan eiser internationale bescherming verleend.
2 Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 niet-ontvankelijk kan worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet. In dit geval blijkt dat eiser in Griekenland internationale bescherming geniet.
3 Eiser heeft in de beroepsgronden, samengevat, het volgende aangevoerd. Ondanks het feit dat eiser een status is verleend, blijkt uit zijn verklaringen dat zijn leefsituatie onhoudbaar was. Voorts heeft hij te maken gehad met ernstige vormen van discriminatie.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
Niet in geschil is dat door de Griekse autoriteiten aan eiser internationale bescherming is verleend op 24 januari 2018.
In de uitspraak van 30 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1795) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) geoordeeld dat ten aanzien van Griekenland in algemene zin kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft overwogen dat de situatie voor statushouders in Griekenland moeilijk is en dat er weliswaar zorgen over de leefomstandigheden van statushouders in Griekenland zijn en de tekortkomingen in hun toegang tot de arbeidsmarkt, medische zorg, huisvesting en bepaalde sociale voorzieningen, maar dat deze omstandigheden niet voldoende zijn voor het oordeel dat er sprake is van een situatie in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Het enkele feit dat een persoon terugkeert naar een lidstaat waar zijn economische positie slechter zal zijn dan in de lidstaat waar hij thans verblijft, is niet voldoende om te oordelen dat artikel 3 van het EVRM in dat geval zal worden geschonden. Artikel 3 van het EVRM verplicht in zijn algemeenheid de lidstaten ook niet te waarborgen dat een ieder binnen de jurisdictie van een lidstaat onderdak heeft of financiële ondersteuning ontvangt waarmee een bepaalde levensstandaard kan worden gewaarborgd.
Ten aanzien van de door eiser afgelegde verklaringen over discriminatie in Griekenland, overweegt de rechtbank dat van eiser verwacht mag worden dat hij zich bij voorkomende problemen tot de (hogere) Griekse autoriteiten wendt. Dat het onmogelijk, gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is om te klagen bij de Griekse (hogere) autoriteiten over ondervonden discriminatie of geweld of daarvan aangifte te doen, heeft hij niet aannemelijk gemaakt.
Hoewel de rechtbank aanneemt dat voor statushouders in Griekenland de situatie zorgwekkend is, volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat Griekenland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en dus niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De verklaring van eiser dat hij in Griekenland geen toegang had tot huisvesting, werk en sociale bijstand, heeft verweerder niet tot een andere conclusie hoeven brengen. De praktijk dat statushouders deze rechten niet altijd kunnen realiseren, maakt niet dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Van eiser mag worden verwacht dat hij zich eerst tot de (hogere) Griekse autoriteiten, dan wel de geëigende instanties, wendt om over de gestelde tekortkomingen te klagen. Uit eisers verklaring is niet gebleken dat hij een klacht heeft ingediend of andere stappen heeft ondernomen om zijn situatie in Griekenland te verbeteren.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.