ECLI:NL:RBDHA:2019:8242
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens te late indiening van beroepschrift in belastingzaak
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiser, wonende te [plaats], had beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 25 mei 2018 een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting had opgelegd. Het beroep was echter niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt volgens artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken, en deze termijn begint te lopen op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. In dit geval eindigde de termijn op 11 september 2018, terwijl het beroepschrift pas op 5 november 2018 was gedateerd en op 9 november 2018 door de rechtbank was ontvangen.
De rechtbank overwoog dat, hoewel eiser een kopie van de uitspraak op bezwaar had aangevraagd en ontvangen op 31 juli 2018, dit niet leidde tot een verschoonbare termijnoverschrijding. Artikel 6:11 van de Awb biedt de mogelijkheid om een niet-ontvankelijkverklaring achterwege te laten indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Echter, de rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Hierdoor werd het beroep niet inhoudelijk behandeld en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.