ECLI:NL:RBDHA:2019:8238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2019
Publicatiedatum
12 augustus 2019
Zaaknummer
C/09/576917 / KG RK 19-1037
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan concrete feiten van vooringenomenheid

Op 8 augustus 2019 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekster, die betrokken was in een procedure tegen de inspecteur van de Belastingdienst, had de wraking aangevraagd op basis van vermeende vooringenomenheid van de rechter, mr. M.C.J.A. Huijgens. De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster geen concrete feiten had aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid konden onderbouwen. Verzoekster had onder andere geklaagd over het ontbreken van een proces-verbaal van een eerdere zitting en het gebrek aan transparantie in de procedure. De wrakingskamer stelde vast dat de rechter nooit de kans had gekregen om deze punten toe te lichten, omdat verzoekster de rechter direct bij binnenkomst had gewraakt. De wrakingskamer benadrukte dat procedurele beslissingen, zoals het al dan niet ter inzage verstrekken van het dossier, geen grond voor wraking kunnen zijn. Bovendien werd opgemerkt dat de instructie die verzoekster had aangetroffen in het dossier een intern document was en geen aanwijzing voor vooringenomenheid opleverde. De wrakingskamer besloot dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen, om onredelijke vertraging van de rechtspleging te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/39
zaak- /rekestnummer: C/09/576917 / KG RK 19-1037
Beslissing van 8 augustus 2019
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. M.C.J.A. Huijgens,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
de inspecteur van de Belastingdienst,
gevestigd te Den Haag,
gemachtigden: [gemachtige 1 belanghebbende] en [gemachtigde 2 belanghebbende] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de zitting van 8 juli 2019 waarin het mondelinge wrakingsverzoek is vermeld;
- de brief van verzoekster van 9 juli 2019, gericht aan de wrakingskamer;
- de brief van verzoekster van 9 juli 2019, gericht aan Team Bestuursrecht;
- het faxbericht van verzoekster, binnengekomen op 15 juli 2019;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 30 juli 2019:
- het faxbericht van verzoekster van 31 juli 2019;
- het faxbericht van verzoekster van 2 augustus 2019.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 5 augustus 2019 zijn verschenen:
- verzoekster;
- mevrouw H. Abdulla als tolk in de Engelse taal;
- namens de belanghebbende: [gemachtige 1 belanghebbende] en [gemachtigde 2 belanghebbende] .
- [dochter verzoekster] (de dochter van verzoekster) was in de zaal aanwezig.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR 18/6063 tussen verzoekster en de inspecteur van de Belastingdienst.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van het verhandelde ter zitting van
8 juli 2019, waarbij zij het mondelinge verzoek heeft gedaan, en blijkens haar brief van
9 juli 2019, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling van de wrakingskamer, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Verzoekster verwijt de rechter een gebrek aan transparantie. Van de zitting van 3 mei 2019 is geen proces-verbaal opgemaakt en vervolgens heeft de rechter besloten tot heropening van de zaak op 6 mei 2019, waar geen reden voor is gegeven. Bij aanvang van de zitting van 8 juli 2019 heeft verzoekster bovendien geen gelegenheid gehad om preliminaire verweren te voeren. Voorts heeft zij het dossier onvoldoende in kunnen zien.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.
2.4.
De belanghebbende heeft zich niet uitgelaten over het wrakingsverzoek.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoekster heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat zij de hele gang van zaken rondom haar procedure niet transparant vindt en dat zij onvoldoende vertrouwen in het Nederlandse rechtssysteem heeft. Zij heeft daartoe aangevoerd dat geen proces-verbaal van de zitting van 3 mei 2019 is opgemaakt, dat haar geen duidelijkheid is gegeven over de reden van heropening van de zaak op 6 mei 2019, dat zij bij de zitting van 8 juli 2019 niet in de gelegenheid is gesteld om preliminaire verweren te voeren en geen deugdelijke inzage in het dossier heeft gehad. Bij de mondelinge behandeling heeft verzoekster nog als grond aan haar verzoek toegevoegd dat zij tijdens de inzage in het dossier in de hoofdzaak op vrijdag
2 augustus 2019 een zogenaamde instructie heeft aangetroffen, waarin werd geconcludeerd dat het beroep van verzoekster ongegrond zou moeten worden verklaard.
3.3.
Op basis van het proces-verbaal van de zitting van 8 juli 2019 is de wrakingskamer gebleken dat de rechter op die zitting nooit de gelegenheid heeft gehad om verzoekster uit te leggen waarom er geen proces-verbaal van de zitting van 3 mei 2019 is opgemaakt, waarom de zaak is heropend op 6 mei 2019 en dat hij ook geen gelegenheid heeft gehad te beslissen op preliminaire verweren, nog daargelaten de vraag of verzoekster deze heeft gedaan. Immers heeft verzoekster de rechter bij binnenkomst direct gewraakt, waarna de rechter het onderzoek ter zitting heeft geschorst en heeft medegedeeld dat een proces-verbaal zal worden opgemaakt en dat de zaak zo spoedig mogelijk naar de wrakingskamer zal worden verwezen.
3.4.
Concrete feiten waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, ontbreken in de door verzoekster aangevoerde gronden. Daarom zal de wrakingskamer het verzoek afwijzen. Dat verzoekster een deugdelijke inzage in het dossier is onthouden maakt - als daarvan al sprake is - evenmin dat het wrakingsverzoek dient te worden gehonoreerd. Het al of niet ter inzage verstrekken van het rechtbankdossier is een procedurele beslissing van de behandelend rechter die - behoudens hier niet aan de orde zijnde bijzondere omstandigheden - geen grond voor wraking op kan leveren.
3.5.
Voor zover het wrakingsverzoek gegrond is op het aantreffen van de instructie in het dossier (die verzoekster tijdens de inzage van het dossier heeft gezien) met daarop het advies om de zaak ongegrond te verklaren, merkt de wrakingskamer het volgende op. Een instructie is een intern document dat door de griffier is opgemaakt en dient ter voorbereiding voor de rechter. De conclusie in die voorbereiding voorafgaand aan de zitting van 3 mei 2019 is een voorlopige en hoeft door de rechter uiteraard niet te worden gevolgd. Dat daaruit in dit specifieke geval geen vooringenomenheid van de rechter kan worden afgeleid, geldt te meer nu is gebleken dat de rechter het advies (inhoudende dat het beroep ongegrond moet worden verklaard) niet heeft gevolgd, maar de zaak op 6 mei 2019 heeft heropend voor behandeling ter zitting op 8 juli 2019. Ook in deze grond voor het verzoek ontbreken derhalve concrete feiten waaruit de wrakingskamer de vooringenomenheid van de rechter of de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor kan afleiden, waarom de wrakingskamer het verzoek zal afwijzen.
3.6.
De wrakingskamer constateert dat de door verzoekster aangevoerde gronden allemaal zijn gelegen in procedurele beslissingen, die volgens vaste rechtspraak als zodanig geen grond kunnen zijn voor wraking. Gelet op de wijze waarop verzoekster te werk gaat in de onderliggende procedure, te weten een groot aantal schriftelijke verzoeken in de afgelopen weken, het geen genoegen nemen met de reacties daarop en het niet willen afwachten van de uitleg van de rechter op de zitting met betrekking tot de genomen beslissingen maar direct bij aanvang de wraking verzoeken, acht de wrakingskamer de kans op een nieuwe wraking op dezelfde gronden aanwezig. Dit geldt te meer nu bij verzoekster is gebleken van een algeheel gebrek aan vertrouwen in de rechtspraak. Om onredelijke vertraging van de rechtspleging te voorkomen zal de wrakingskamer bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoekster;
• de belanghebbende;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. S.W.E. de Ruiter, T.A. de Hek en J.C. Sluymer, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.M.N. van Limpt-Schrover en in openbaar uitgesproken op 8 augustus 2019.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.