Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling van het geschil
5.De beslissing
ts
Rechtbank Den Haag
In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door eiser, die een gedetineerde is en verblijft bij Stichting Moria voor een detentievervangende behandeling. Eiser is eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaren voor het doden van zijn vriendin. Na een periode van detentie in de penitentiaire inrichting De Schie, is hij overgebracht naar Moria, waar hij vrijheden genoot zoals dagbesteding en zelfstandig boodschappen doen. Echter, op 23 april 2019 is besloten om eiser terug te plaatsen in de p.i. omdat Moria vrijheden had toegekend zonder een verlofplan aan de directeur voor te leggen. Dit besluit werd geschorst door de voorzitter van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ), waarna eiser opnieuw bij Moria werd geplaatst.
Moria vroeg vervolgens om verlof voor eiser, maar de Minister voor Rechtsbescherming weigerde dit, omdat er geen risicotaxatie en delictanalyse waren uitgevoerd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de RSJ. In het kort geding vorderde eiser dat hem werd toegestaan zijn behandeling bij Moria voort te zetten en dat de Staat binnen twee dagen medewerking verleent aan het verlofplan. Eiser stelde dat hij recht had op voortzetting van zijn behandeling, gezien de positieve beoordelingen van zowel de reclassering als Moria.
De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser niet-ontvankelijk was in zijn vordering, omdat de procedure bij de RSJ voldoende waarborgen biedt en eiser op korte termijn een beslissing kan verwachten. Eiser werd veroordeeld in de kosten van het geding, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 1.619,--, inclusief advocaatkosten en griffierecht.