Uitspraak
Rechtbank den haag
1.[gedaagde 1] te Den Haag,
[gedaagde 2] HOLDING B.V.te Den Haag,
JUST CARE HUISARTSENPRAKTIJK B.V. (in liquidatie)te Den Haag,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2019 uitspraak gedaan in een kort geding. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.G.J. Smit, heeft gedaagden sub 1 en 2 opgeroepen om stukken te verstrekken, met een vordering tot verbeurte van een dwangsom. Gedaagden sub 1 en 2 zijn niet verschenen, terwijl gedaagde sub 3, die inmiddels ontbonden was, ook niet aanwezig was. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagde sub 3 niet meer bestaat, waardoor eiser niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vorderingen tegen deze partij.
De vorderingen tegen gedaagden sub 1 en 2 zijn afgewezen omdat eiser niet kon aantonen dat er sprake was van een rechtmatig belang, zoals vereist op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser slechts speculeerde over de mogelijke gang van zaken en dat er onvoldoende concrete feiten waren om zijn vorderingen te onderbouwen. Bovendien was er al een eerdere uitspraak van de bodemrechter die de vordering van eiser had afgewezen, wat de situatie verder compliceerde.
De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor de gevorderde voorziening, aangezien eiser in hoger beroep was gegaan tegen het eerdere vonnis. Uiteindelijk werden de vorderingen van eiser afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat gedaagden geen kosten hadden gemaakt.