In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van de realisatie van een appartementencomplex aan de [ADRES] te Scheveningen. De vergunninghoudster had op 29 november 2018 een omgevingsvergunning aangevraagd, die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag werd verleend. Eiser, een omwonende, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, stellende dat de vergunning niet verleend had mogen worden vanwege ondeugdelijke voorbereiding en onvoldoende aandacht voor verkeersveiligheid en parkeernormen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser als belanghebbende kan worden aangemerkt, aangezien zijn woning zich in de directe nabijheid van het bouwproject bevindt. De rechtbank heeft vervolgens de argumenten van eiser beoordeeld, waaronder de claim dat de omgevingsvergunning onzorgvuldig was voorbereid en dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldeed. De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder de juiste procedures had gevolgd en dat de vergunning op een goede ruimtelijke ordening was gebaseerd. De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser verworpen, onder andere omdat de verkeersveiligheid en parkeernormen adequaat waren beoordeeld en de vergunninghouder voldoende afstand tot de vuurtoren had gehouden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de verlening van omgevingsvergunningen en de rol van belanghebbenden in het proces.